De poort bevond zich aan de westzijde van de Jan Vossensteeg tegenover de Zuid Rundersteeg. Volgens het Bonboek stonden er vier huisjes.
In 1901 besloot de Gemeenteraad drie huisjes onbewoonbaar te verklaren waardoor enkele gezinnen hun huis verlaten. In mei van hetzelfde jaar vraagt de eigenaar D.J. van Leeuwen aan de gemeenteraad om de onbewoonbaarverklaringen in te trekken of hem anders een schadeloosstelling toe te kennen. Het raadslid en zilverfabrikant A. E. van Kempen kan zich kennelijk vinden in de bezwaren van de eigenaar. Hij voert aan dat er gedurende achttien jaar in de huisjes geen ziekten zijn voorgekomen en meent dat de eigenaar grote schade zou lijden als het besluit niet wordt ingetrokken. De afloop is onbekend; in de plaatselijke kranten verschijnen geen berichten meer.
In 1910 lanceerde een onbekend schrijver in het Leidsch Dagblad om vanaf de Hooglandsekerksteeg een brede, lijnrechte doorbraak te maken naar de Marekerk, uitkomend op een plein. De schrijver betoogde dat men op die manier een fraai doorkijkje heeft en een mooie verbindingsweg naar het station. Bovendien zouden sloppen als de Kattenpoort, Olieslagerspoort en Pekton in één moeite door worden opgeruimd. Die weg (zie de gestippelde lijn op bovenstaand kaartje) is er niet gekomen, maar veel in deze omgeving zou uiteindelijk toch door stadsvernieuwing verdwijnen.