GERRIT ALEWIJNSZ. C.S. (VAN RIJSOIRDE)

 

Previous PageHome PageNext Page


GERRIT ALEWIJNSZ. C.S. (VAN RIJSOIRDE)

I. ALEWIJN

Is wellicht identiek met Erlewijn scomaker, van wie een kamp land afkomstig was die 14 dec. 1327 voor een derde toebehoorde aan Gerrit Alewijnsz. en voor een derde aan Dirk IJdenz. (zie bij de laatste en Ga. 455 f. 36v.). Erlewijn huurde in 1322 nog land van Aagte Heinendr. van Velsen (W. 428 f. 1v.).

tr. Volkwi, verm. als weduwe 3 okt. 1323 (Ke. 322 f. 1v.).

zoon:

II. GERRIT ALEWIJNSZ.

ovl. tussen 23 juli 1354 en 12 feb. 1355 (Van Riemsdijk, Tresorie, 74 en W. 428 f. 21).

functies:

rentmeester van Zeeland 1316-18, grfl. registerklerk ca. 1320-54 (met onderbreking tijdens Willem de Verbeider en Margaretha), grfl. raad tot ca. 1345, zie hfdst. 6).

woonhuis:

wrsch. het Klokhuis aan de Breestraat; huurde dit van de graaf, verm. 1315 en 1317, betaalde toen 2 £ 10 s. pacht (Hamaker, Rek. Holl., I 17, 23), ontving dit huis 22 sep. 1321 in onversterfelijke erfpacht, dan is van 30 s. sprake (GvH. 243 f. 19v., vlg. ook GvH. 709 f. 13v., foutieve datering aldaar: 28 apr. 1321). Het pachtbedrag kreeg hij 29 aug. 1323 in leen (GvH. 243 f. 37v.; later als leen beschouwd, vgl. o.m. GvH. 708 f. 6).

huisbezit:

huis en hofstad gelegen tussen het huis van de heren van de Duitse Orde en de Begijnenhofstede, het kerkhof en de grafelijke hoeve, dit droeg hij 20 nov. 1344 op aan de graaf, ontving het in leen met voorrecht van vererving op zijn dochter Aagte (m.u.v. het huis en de hofstad die Trude Dirk veren Bavenz.'s weduwe, waarop hij 2 groten toernoois bezat (GvH. 709 f. 13v.; 218 f. 17v., Muller, 'Het Oude Register', 277-278, Van Mieris, Groot Charterboek, II 687, Van Oerle, Leiden, I 73-74). Sloot 24 juni 1340 een overeenkomst met de Duitse Orde betr. de verplaatsing van de kerkhofmuur op zijn erf (DuO. 2040).

heerlijkheden:

* voor 1 mei 1332 1/16 van het ambacht Zwijndrecht, geheten Rijsoord, aangenomen van de graaf ter bedijking (GvH. 304 f. 123); 14 jan. 1331 beval de graaf hem het land van Zwijndrecht voor 2 feb. 1331 ter bedijking uit te geven (Hrlh. Barendrecht 226), verkreeg voor dit ambacht verschillende voorrechten (zie Heniger, 'Gerard Alewijnsz.', 46-50). Rijsoord, dan reeds bedijkt, ontving hij 9 maart 1334 in leen (GvH. 303 f. 102v.); 29 dec. 1351 belening van zijn zoon hiermee (zie ald.). Te Zwijndrecht ontving hij de visserij in de Waal in leen van Willem III; een leenbrief verkreeg hij pas 20 okt. 1337 (GvH. 218 f. 37; 709 f. 13).

* Albrandswaard, hoog en laag gerecht, opgedragen uit eigen aan de graaf 20 nov. 1344 (GvH. 218 f. 17v. Muller, 'Het Oude Register', 277-278; Van Mieris, Groot Charterboek, II 687). Gaf 11 juni 1345 het schoutambt in leen uit aan zijn neef Willem veren Katerinenz. en diens zoon Jan, zij droegen daarbij ¼ van Albrandswaard aan hem op en ontvingen het in leen (Hoek, 'Rept. Albrandswaard', 222). Gerrit had de heerlijkheid eertijds met hun steun aangekocht (Heniger, 'Gerard Alewijnsz.', 50).

landbezit:

* bezeten samen met moeder en echtgenote en door hen overgedragen aan hun 3 okt. 1323 gestichte kapelanie (Ke. 322 f 1v.):

* ¼ weer land (2½ morgen), strekkend van de Rijn tot de Vroonmade, te Zoeterwoude;

* 5 morgen land (de IJdel) aan de Vliet te Zoeterwoude;

* 1 morgen land bij Boschuysen, in heer Gillismorgen of Jannekijnsland, onder Zoeterwoude;

* 7½ morgen 20 roeden land bij de Zwiet onder Zoeter- en Hazerswoude (m.u.v. het aandeel van Andries Rottier).

* 1 morgen 13 roeden geestland te Oegstgeest, en

* 3½ morgen te Haagambacht (Aelbrechtscamp), geschonken aan zijn beide kapelanieën (19 mrt. 1349, Ke. 322 f. 2v.).

* 10 gemeten land in de polder Hugekijnsland, grfl. leen, geruild 21 jan. 1320 voor:

* 16 gemeten leenland aldaar, waaraan hij zijn vrouw tochtte (GvH. 304 f. 32v.). Kreeg 13 jan. 1323 permissie om dit te verkopen in ruil voor opdracht van leenland (GvH. 304 f. 69v.). Ruilde het leen tenslotte * 20 apr. 1327 voor 24 gemeten land te Malland onder Poortvliet;

* 11 okt. 1327 4 morgen land te Leiderdorp, 14 dec. 1334 ten eigen ontvangen van de graaf (GvH. 242 f. 56 en 86).

* 21 dec. 1329 kocht hij bovendien de hofstede aldaar waar de pastoor woonde (GvH. 304 f. 97v. en 113).

* 8 aug. 1322 verpachting door de graaf aan hem van de Krijthoeve, de hoeve achter de boomgaard en de hoeve achter de begijnen te Leiden, samen ca. 4 morgen land, voor 4 £ p.j., met voorwaarden t.a.v. het gebruik door de graaf (GvH. 243 f. 30v., Heniger, 'De Krijthoeve', 89). Dit pachtbedrag kreeg hij 29 aug. 1323 in leen (ibidem f. 37v.). Na opdracht door hem beleend met deze hoeven door de graaf (GvH. 218 f. 17v., Muller, 'Het Oude Register', 277, Van Mieris, Groot Charterboek, II, 687). Kreeg 19 dec. 1352 hernieuwde toestemming de hoeven te poortrecht te verpachten (GvH. 244 f. 23). Missch. hangt een twist tussen hem en Claas van der Horst hiermee samen (28 jan. 1353, GvH. 244 f. 29).

* 29 aug. 1323 13 morgen land te Hazerswoude, van de graaf in leen ontvangen (vgl. rentebezit).

* 28 mrt. 1324 2 morgen land op de Mersch onder Oegstgeest en

* 4 morgen broekland tussen Zijl en Hoogmade, gekocht van de graaf (GvH. 243 f. 44).

* 28 dec. 1329 5 morgen land te Warmonderbroek (de Laghe Ake) onder Alkemade, gekocht van de graaf (GvH. 243 f. 77, 244 f. 63).

* 23 tot 24 morgen land te Rijsoord langs de Waal, aan de graaf opgedragen en in leen terugontvangen, gevoegd bij zijn ambacht, 12 apr. 1341 (GvH. 218 f. 44, 709 f. 12v.).

* het Grote Weer te Oudshoorn, 12 feb. 1355 in handen van zijn erfgenamen (W. 428 f. 21).

* land onder Rijswijk, door Gerrit aan zijn dochter Machteld gegeven bij haar huwelijk met Jan van Zijl en 2 mrt. 1339 door de laatste verkocht (Kam, 'Van Zijl', 190).

* 5½ morgen land te Zoeterwoude, verhuurd; Gerrit huurde dit van de graaf (verm. 1343-44, Hamaker, Rek. Holl., II 19 en 124).

* 1326-30 komt hij te Zoeterwoude nabij de Leidse vaart voor met 12 morgen 4½ hond 23 gaard 4 voet land; in de ontginning Boschuysen met 8 morgen 10 gaard en 1 morgen 2 gaard land, alsmede samen met de burggraaf met 4½ morgen 9 gaard land; verder ten zuiden van de stad, noordelijk van Rodenburger wetering met 4½ morgen 6 gaard en 9 voet land. In hoeverre deze vermeldingen betrekking hebben op hoger genoemde bezittingen is onduidelijk (Ke. 493 f. 87-88).

rentebezit:

* 16 aug. 1323 8 £ 18 s. op 11 huizen en erven te 's-Gravenhage, samen met Jan Aarndsz. bezeten na panding huizen en erven van Dirk veren Bavenz. i.v.m. een schuld. Hendrik veren Bavenz. ontving hiervan 20 s. (G.A. 's-Gravenhage, Arch. H. Geest 2 f. 172-174, d.i. RAZH, Fam.arch. De Riemer 28 p. 2-4).

* 29 aug. 1323 15 £ uit het rentmeesterschap van Noord-Holland, ontving hiervoor 30 s. rente in leen op het Klokhuis, 4 £ op de hoeven te Leiden en daarbuiten alsmede 13 morgen land te Hazerswoude (GvH. 243 f. 37v., 709 f. 14). Zijn zoon Gerrit Wissen tochtte hij 13 okt. 1323 aan 5 £ van deze 15 £ (GvH. 243 f. 38 II).

* 20 s. op een huis en erf te Leiden, samen met zijn moeder en vrouw bezeten en door hen 3 okt. 1323 aan hun kapelanie geschonken (Ke. 322 f. 1v.).

* 5 s. op Jan Grietenz.'s huis en erf in de Breestraat.

* 6 s. met houde op een hofstad in de steeg bij Pieter van Haerlem, die uitkwam in de Breestraat. Beide laatste renten 19 mrt. 1349 aan zijn kapelanieën geschonken (Ke. 322 f. 2v.).

stichtingen:

* 3 okt. 1323 kapelanie op St. Catharina-altaar in de St. Pieterskerk, samen met zijn moeder en zijn vrouw gesticht; zij stelden hun verwant Wisse Jacobsz. aan tot kapelaan (Ke. 322 f. 1v.).

* 19 mrt. 1349 deze vicarie gesplitst in 2 kapelanieën, na de dood van de kapelaan Wichman Infreytsz.; vermeerderde toen de goederen (zie landbezit). Tot nieuwe bedienaars benoemde hij heer Hendrik den Dach en heer Willem Claas Nannenz.z. (Ke. 322 f. 2v.).

varia:

1355 pachter van de visserij in de 'Overen Rijn' bij Alphen (GvH. 1443 f. 18v.). Zegel: een dwarsbalk waarboven 3 naast elkaar geplaatste adelaars; onder de Leidse sleutels (DuO. 2040, 28 sep. 1325). 9 nov. 1316 aangesteld tot executeur-test. van zijn zwager heer Pieter van Leyden (Ke. 322 f. e), trad 13 dec. 1333 als zodanig op (NH. Kerkvoogdij 2031 f. 7). 24 juni 1331 door heer Jan Rutgersz. van Leyden benoemd tot collator na Jans dood van diens St. Janskapelanie in St. Pieterskerk (Ke. 322 f. 6). 1 mei 1332 samen met zijn zoon Alewijn geadeld naar Zeeuws recht; 15 jan. 1351 bevestiging van deze adeldom (GvH. 303 f. 99, 305 f. 9v.).

Juli 1332 opdracht door Pieter van Leyden Jansz. van al zijn goederen aan hem en Gerrit Heinenz. Rottier om ze naar goeddunken te beheren; missch. trad hij op als Pieters voogd (GvH. 243 f. 93). Ontving 13 sep. 1345 voorrecht dat zijn goederen op zijn dochters of die van zijn zoon Alewijn mochten vererven bij gebrek aan mnl. erfgenamen (GvH. 218 f. 36). 22 okt. 1351 beleend door de graaf met leeftocht (drank, wild, enz.; GvH. 244 f 6.). 6 okt. 1352 riep de graaf zijn baljuwen, schouten en schepenen op om toe te zien dat de aan Gerrit verschuldigde renten op tijd werden betaald (GvH. 244 f. 18).

familie:

noemde Willem ver Katrinenz. 11 juni 1345 neef (zie onder heerlijkheden). Tr. Machteld, ovl. voor 19 mrt. 1349, dr. van Aarnd van Leyden (zie ald.).

Kinderen:

1. Alewijn Gerritsz., volgt III.

2. Gerrit Wissen

13 okt. 1323 door zijn vader gelijftocht aan 5 £ uit de 15 £ rente die deze in leen hield van de graaf (GvH. 243 f. 38 II).

3. Aagte

verm. 20 nov. 1344, zou bij gebrek aan mnl. erfgenamen huis, hofstede en hoeve te Leiden in leen ontvangen, zoals haar vader (GvH. 218 f. 17v., d.i. Muller, 'Het Oude Register', 278, d.i. Van Mieris, Groot Charterboek, 687).

4. Volkwi

verm. 20 nov. 1344, zou bij gebrek aan mnl. erfgenamen de heerlijkheid Albrandswaard in leen ontvangen, zoals haar vader (ibidem).

5. Machteld

tr. voor 2 mrt. 1339 Jan van Zijl, ovl. tussen 1361 en 1364 (Heniger, 'Gerrit Alewijnsz.', 32). Bij hun huwelijk ontving zij van haar vader land onder Rijswijk (Kam, 'Van Zijl', 190). Hij tochtte haar 9 juni 1359 aan de ½ van 8 morgen land, een boomgaard en een huis onder Haagambacht (de Broekwoning; GvH. 226 f. 23v.).

6. Dochter (identiek met Aagte?)

tr. voor 19 mrt. 1349 Hendrik IJsbrandsz. van Alkemade (Ke. 322 f. 4, zie Van Alkemade).

III. HEER ALEWIJN GERRITSZ. VAN RIJSOIRDE

ovl. tussen 29 juni 1388 en 9 mei 1390 (Gr.v.Blois 114 f. 20v., Nass. Dom. 44 (6461) f. 337v.)

functies:

1352-54 verm. als panetier van de grafelijke herberg (Van Riemsdijk, Tresorie, 399), bekleedde een schroodambt te Dordrecht (het eerst vrijkomende werd 27 okt. 1324 aan hem toegezegd; als zodanig verm. 25 sep. 1337 (GvH. 243 f. 48, 218 f. 37v.).

huisbezit:

het Klokhuis te Leiden (geen belening aangetroffen, vgl. bij zijn vader en zoon Jacob). Hierop bezat Simon Frederik 10 s.g.g. rente, die hij op 12 p. na, 25 juli 1386 overdroeg aan het St. Catharinagasthuis (Ga. 455 f. 12). Voor Alewijns huis aan het Pieterskerkhof vgl. zijn landbezit (de grfl. hoeven te Leiden).

heerlijkheden:

* 29 dec. 1351 het ambacht Rijsoord c.a. (GvH. 707 f. 2).

* Albrandswaard, hoog- en laaggerecht (vgl. bij zijn zoon, een belening van hem niet in de grfl. registers gevonden).

landbezit:

* 9 morgen land aan Meerburger wetering, beleend door de graaf 29 dec. 1351, zoals hij het van Willem van Duvenvoorde hield; later in leen gehouden van de heer van de Lek (GvH. 707 f. 2; Nass. Dom. 44 (6461) f. 337v.).

* 29 dec. 1351 30 morgen land te Rijswijkerbroek,

* 17 morgen land te Koudekerk en

* 4 morgen land aan de Zijl te Warmonderbroek, grfl. lenen, afkomstig van zijn moeder (GvH. 707 f. 2).

* wrsch. ca. 1354 in zijn handen: 24 morgen land te Rijsoord,

* 24 morgen land te Poortvliet,

* 13 morgen land te Hazerswoude en

* 5½ morgen land te Zoeterwoude, grfl. lenen (belening niet aangetroffen, vgl. het landbezit van zijn vader en zoon).

* de grfl. hoeven binnen en buiten Leiden (geen belening aangetroffen, als boven; zie ook de rentmeestersrek. van Noord-Holl.).

* een zate land te Alphen, leen van Blois, verm. 14 nov. 1362 (Kort, 'Leenk. Blois', 34).

rentebezit:

* 4 £ op de hoeven binnen en buiten Leiden,

* 30 s. op het Leidse Klokhuis en

* 1 £ 6 s. op het rentmeesterschap van Noord-Holland, grfl. lenen (vgl. het rentebezit van zijn vader en zoon, geen belening aangetroffen).

varia:

kreeg 3 jan. 1352 toestemming van de graaf om poorter van Dordrecht te zijn en (naar believen) buiten die stad te wonen (GvH. 291 f. 7). Hield van de graaf leeftocht in leen (vgl. de beleningen van zijn vader en zoon) en van de graaf van Blois - reeds voor 14 nov. 1362 - een tiende te Bloemendaal bij Gouda en 60 hoenders op zes erfzaten te Gouda in leen (Kort, 'Leenk. Blois', 34 en 137; vgl. ook Gr.v.Blois 91 f. 16 en volgende rek.). Verm. als ridder sinds 14 nov. 1362 (Kort, 'Leenk. Blois', 34).

Pachtte 1385 van de graaf van Blois een tiende bij de Leidse stadspoort (Gr.v.Blois 112 f. 14).

familie:

tr. Beatrix van de Merwede, begr. St. Pieterskerk te Leiden (DuO. 2033 f. 7); tochtte haar 20 mei 1355 aan de mindere helft van 30 morgen land te Rijswijkerbroek, 4 morgen land aan de Zijl, 18 morgen land te Koudekerk en 9 morgen land aan Meerburger wetering (GvH. 244 f. 68v.); gaf haar verder 14 nov. 1362 lijftocht aan de mindere helft van een zate land te Alphen, die van 60 hoenders op zes erfzaten te Gouda alsmede van de tiende te Bloemendaal (opnieuw als weduwe 15 mrt. 1399 getocht; Kort, 'Leenk. Blois', 34 en 137). Beatrix was een dr. van heer Floris van de Merwede en Volkwi Jan heren Gillisz. (De Man, 'Van Rijsoorde', 88).

kinderen:

1. Jacob van Rijsoirde, volgt IVa.

2. Floris van Rijsoirde, volgt IVb.

3. Volkwijf

tr. 1e Hubrecht van de Werve, bezitter van De Werve onder Voorburg, ovl. 1394-95 (Ga. 455 f. 46 en Secr. 84 f. 44), zoon van Jan van de Werve en Ermgard Gijsekijn Janz.dr. (Zijlstra, 'Van den Werve', 88; zie ook Van de Werve). Tr. 2e Kerstant van den Berghe, ovl. voor 22 feb. 1415, zoon van Jan Vlaminck Wouter Gerritsz.z. en Lijsbet van den Berghe (Hoek, 'Het huis Ten Berghe', 127-131).

4. Maria

non te Koningsveld, verm. 18 jan. 1414 en 27 febr. 1437, bezat een lijftocht aan de heerlijkheid Albrandswaard, die zij behield toen haar broer deze heerlijkheid 18 jan. 1414 overdroeg; deze werd 27 febr. 1437 op ander goed overgebracht (GvH. 230 f. 111v., Hoek, 'Rept. Albrandswaard', 223); ovl. na 7 juli 1433 (Koningsveld 130).

Bastaarden:

5. N.N.

ovl. te Overschie tussen 28 jan. 1404 en 26 jan. 1405, zou bastaard zijn van heer Gerrit Alewijnsz. (GvH. 1480 f. 4v.); dat moet een misvatting in de rekening zijn, Gerrit was nooit ridder en ook het moment van ovl. wijst op een latere generatie.

6. Dochter

verm. 26 mrt. 1415 (GvH. 205 f. 170v., d.i. Van Mieris, Groot Charterboek, IV 326).

IVa. HEER JACOB VAN RIJSOIRDE

ovl. tussen 12 apr. 1429 en 3 mrt. 1430 (DuO. 2034 (7); GvH. 712 f. 117).

functie:

dijkgraaf van Zwijndrecht, verm. 3 apr. 1402 (GvH. 892 f. 113v.).

woonhuis:

verm. als woonachtig te Leiden 1390 en later (o.m. GvH. 708 f. 6). Parochiaan van St. Pieter (vgl. varia); woonde 1429 wrsch. te 's-Gravenhage (vgl. zijn testament).

huisbezit:

het Klokhuis, grfl. leen, beleend met ledige hand 1390 (GvH. 708 f. 6).

heerlijkheden:

* Rijsoord, 1390 beleend met ledige hand door de graaf (GvH. 708 f. 6).

* Albrandswaard, hoog- en laaggerecht, beleend met ledige hand door de graaf 1390, 18 jan. 1414 opgedragen t.b.v. een ander (ibidem; GvH. 230 f. 111v.).

* 22 feb. 1406 Strevelshoek c.a. (d.i. 1/16 van Zwijndrecht), grfl. leen (GvH. 230 f. 20v.).

landbezit:

* 17 morgen land te Koudekerk,

* 30 morgen land te Rijswijkerbroek,

* 24 morgen land te Rijsoord,

* 4 morgen land achter de Zijl te Warmonderbroek, onder Alkemade,

* 24 gemeten land te Poortvliet,

* 30 morgen land te Zoeterwoude (bij zijn grootvader onder Hazerswoude verm.),

* de grfl. hoeven binnen en buiten Leiden (de graaf wees hiervan 6 juni 1400 een erf aan het Leidse begijnhof toe, met schadeloosstelling voor Jacob; GvH. 228 f. 389); met alle zeven genoemde grfl. lenen 1390 beleend met ledige hand (GvH. 708 f. 6).

* 5½ morgen land te Boschuysen onder Zoeterwoude, 1390 door de graaf beleend met ledige hand; 6 juni 1409 ten vrij eigen ontvangen (GvH. 708 f. 6 en 230 f. 55v.).

* 9 mei 1390 9 morgen land aan Meerburger wetering te Zoeterwoude, leen van de Lek (Nass. Dom. 44 (6461) f. 337v.).

* 14 nov. 1391 32 morgen land (de Acht Hoeven), onder Leiderdorp, leen van de Utrechts domproostdij, 1 dec. 1400 en 26 aug. 1416 beleend met ledige hand; droeg het leen 4 aug. 1427 op t.b.v. een ander (Hoek, 'Domproostdij', 21).

* land te Voorschoten, verm. in een belending (Ga. 456 p. 214).

* 2 morgen land op het einde van St. Pietershoeve, verhuurd, 21 dec. 1416 afschatting van de huurachterstand (RA. 50 f. 159v.).

* een zate land te Alphen (Kort, 'Leenk. Blois', 34).

rentebezit:

* 4 £ op de hoeven binnen en buiten Leiden;

* 30 s. op het Leidse Klokhuis;

* 1 £ 6 s. op het rentmeesterschap van Noord-Holland; beleend met deze drie renten door de graaf met ledige hand 1390 (GvH. 708 f. 6).

stichting:

1 sep. 1417 een kapelanie in St. Pieterskerk gewijd aan St. Jan Apostel en Evangelist en St. Appolonia, ter gedachtenis van wijlen zijn broer Floris, gesticht met goederen gekocht van het zoengeld betaald voor de moord op deze. Stelde tot bedienaar zijn neef Jan Jansz. van Alkemade aan, clericus, op voorwaarde dat deze binnen drie jaar priester werd. De stichtingsakte werd bezegeld door Gerrit van Zijl, ridder, Willem van Alkemade en Jan van Leyden, zijn vrienden en magen (Ke. 322 f. 29v.-30v.).

varia:

stond 1392 met zijn broer Floris borg voor Wolbrand Keysersz. bij de verzoening inzake Jan Hellebrekers dood (Blok, Rechtsbronnen, 35 en Rek. Lei., I 15); hield van de graaf na zijn vaders dood leeftocht in leen; beleend met ledige hand 1390 (GvH. 708 f. 6); ook van zijn vader afkomstig waren twee Bloise lenen: een tiende te Bloemendaal bij Gouda en 60 hoenders op zes erfzaten te Gouda (Kort, 'Leenk. Blois', 34 en 137; vgl. ook Gr. v. Blois 115 en volgende rek. en inv. nr. 211). Werd 5 mei 1400 opgeroepen tegen de Friezen te strijden met 4 gewapenden (GvH. 371 f. 1v.-2); ridder, verm. 1 dec. 1400 (Hoek, 'Domproostdij', 21).

Ca. 1400 bepaalde het gerecht dat hij tot 1 mei d.a.v. geen kerkgeld hoefde te betalen samen met allen die tot zijn huis behoorden, vanwege het erf dat St. Pieterskerk van hem had (Secr. 84 f. 1). Testeerde 12 april 1429, wilde in St. Pieterskerk te Leiden begraven worden; aan de Haagse pastoor diende voor zijn uitvaart te worden betaald (DuO. 2034 (7) ).

familie:

tr. 1e Margriet, dr. van Godschalk van Brakel, tochtte haar 22 aug. 1393 voor 100 Dordtse gld. aan zijn leengoederen (GvH. 228 f. 93v.);

tr. 2e Marie, dr. van heer Hendrik van Montfoort, tochtte haar 1 dec. 1401 voor 80 en 75 Wilhelmus Dordtse gld. aan zijn leengoederen (GvH. 228 f. 436); ovl. na 18 jan. 1414 (GvH. 230 f. 111v.). Bastaarddochter:

1. Beatrix

behield 18 jan. 1414 bij de overdracht van Albrandswaard door haar vader de 23 gemeten land die zij daar bezat (GvH. 230 f. 111v.).

IVb. FLORIS VAN RIJSOIRDE

vermoord 1395-96.

varia:

1392 betrokken bij de moord op Jan Hellebreker te Leiden; toen i.v.m. deze moord aan Wolbrand Keysersz. werd opgedragen om 200 zielmissen te houden en kloosterwinning te doen, stond Floris borg met zijn broer Jacob (Blok, Rechtsbronnen, 35, Rek. Lei., I 15); 6 aug. 1392 vond een verzoening plaats tussen Floris en Wolbrand Keysersz. enerzijds en Claas Jansz. Vos anderzijds (RA. 2 f. 134). Floris werd 24 dec. 1394 opgeroepen om naar 's-Gravenhage te komen omdat hij in de grfl. duinen had gejaagd (GvH. 1250 f. 56). Wegens de moord op hem verbleven 15 mei 1396 aan de graaf voor genoegdoening inzake zijn dood: heer Philips van Wassenaer, heer Daniel van de Merwede, heer van Stein, heer Dirk van Wassenaer, Floris' broer Jacob van Rijsoirde, Jan van Zijl, Jan van Rosendael, Jan van Leyden en Dirk Hoogstraat en op 4 juni 1396 bovendien de broers Willem, Jan en Dirk van Alkemade, Dirk van de Werve, IJsbrand van Leyden, de broers Jacob en Jan van der Duyn, Andries Philipsz., Jacob Willemsz. en zijn broer Gijsbrecht, Andries Jacobsz., Jan Trudenz., zijn broer, Pieter Linnaartsz. - ook voor zijn broer Herman -, Huge Claasz. van der Burch, Poes Jan Pietersz.z., Jan Heinenz., Willem Wissenz., Jan Jacobsz., Gerrit Hoogstraat en Jan van Leeuwen, broers, alsmede Huge Doedijnsz. (GvH. 199 f. 14v.). 3 jan. 1397 kwam een verzoening tot stand; de schuldigen Willem Heinenz. en Willem Hermansz. zouden resp. 400 en 200 Dordtse gld. aan Floris' magen uitkeren en verder 500 zielmissen laten lezen, kloosterwinning doen en een voetval in de Haagse kerk maken met 200 man. Hertog Albrecht zou een kapelanie stichten waarvan Jacob van Rijsoirde collator werd. Bij de verzoening waren als magen van vaderszijde van Floris betrokken: de broers Willem, Jan en Dirk van Alkemade, Jan van Zijl, Jacob en Jan van der Duyn, Jan van Leyden, Dirk van de Werve en IJsbrand van Leyden, broers, Dirk Hoogstraat, Gerrit Hoogstraat en Jan van Leeuwen, diens broer; Pieter Dirk Alewijnsz.z., Hendrik Claasz., Andries Philipsz., Jacob Willemsz., diens zoon Gijsbrecht, Huge Claasz. van der Burch, Poes Jan Pietersz.z., Jan Hendriksz., Andries Jacobsz., Jan Trudenz., zijn broer, Herman Linnaartsz., Pieter Linnaartsz., Huge Doedijnsz., Willem Wissenz. en Jan Jacobsz. Van moederszijde werden als magen vermeld: de burggraaf van Leiden, heer Daniel van de Merwede, heer Dirk van Wassenaer, Jan van Rosendael, zoon van de deken, Gillis en Godschalk, zijn broers, Coenraad Sasse heren Coenraadsz. en Coen, zijn zoon (GvH. 199 f. 26v.). Pas 26 mrt. 1415 kwam een definitieve verzoening tot stand, bewerkstelligd door arbitrage van Jan Hugenz. te Delft en Pieter Buytewech, namens Floris' magen, en Floris van Tol, namens Willem Heinenz.'s magen, alsmede Gerrit van Boschuysen namens Willem Hermansz.'s en Willem Heinenz.'s magen. Als overman trad Willem Eggert, grfl. tresorier op. Zij deden niet alleen uitspraak in de moord op Floris maar ook in de moord daarna op een van de schuldigen, Willem Heinenz. (zie ook ald.). Ter verzoening verbleven aan de graaf: heer Jacob van Rijsoirde c.s. enerzijds en anderzijds Dirk van Oestgeest, Albrecht van den Bosch, Buen Jansz. c.s. en Willem van Boschuysen c.s. Willem Hermansz.'s magen zouden 400 zielmissen houden voor Floris van Rijsoirde en kloosterwinning doen tussen Maas en Zijpe, 1000 Franse kronen betalen en bovendien 360 nieuwe Hollandse schilden t.b.v. de stichting van een kapelanie ter gedachtenis van Floris van Rijsoirde. Tenslotte dienden zij uitreikingen van geld te doen aan Floris' magen, o.w. diens bastaardzoon en -zuster. Daarnaast werd van hen boetedoening in de Leidse St. Pieterskerk verlangd. Voor de betalingen stonden borg: vanwege de magen van moederszijde van Willem Hermansz.: Willem van Boschuysen, IJsbrand van der Laen, Oude Hendrik Hermansz., Simon Frederik Gerrit Emmenz.z.; vanwege diens vader: Willem van Boschuysen, Bertelmeeus Jansz. die Brouwer, Jonge Hendrik Hermansz. en Willem Simonsz. Van volkomen verzoening zou pas sprake zijn als de maag tot achterzusterkind toe van Willem Heinenz. een bedevaart had gemaakt naar St. Jacob (Santiago de Compostella) en eveneens t.b.v. Floris' ziel naar Jeruzalem, behalve wanneer het geslacht Van Rijsoirde verlichting toestond. Tenslotte werd aan 4 magen uit 6 van Willem Hermansz. opgedragen ter bedevaart te gaan naar Soissons (het betrof Boudijn van Zwieten, Dirk van Oestgeest, Albrecht van den Bosch, IJsbrand Strevelant Jansz., Buen Jansz. en Willem Rondiel) (GvH. 205 f. 170-171, d.i. Van Mieris, Groot Charterboek, 325-326).

familie:

zie hiervoor; bastaardzoon:

1. N.N., zie hoger.

Tot het geslacht van Gerrit Alewijnsz. behoorde:

PIETER DIRK ALEWIJNSZ.Z.

functies:

schepen 1394-95, 1414-15, kerkmr. van St. Pieter 1398-99, 99-1400, kerkmr. van O.L.V.kerk 1407-08.

beroep:

wrsch. drapenier; reisde 1395 naar Calais (Secr. 84 f. 1v.).

woonhuis:

een huis en erf aan het Rapenburg, verm. 1417-18 (Ke. 323 (11) f. 43v.); was hij ald. 9 feb. 1386 belender in Gerrit Betkijnssteeg? (Secr. 1423).

huisbezit:

15 juli 1403 een huis en erf aan Jan Vossensteeg (RA. 50 f. 42).

landbezit:

18 morgen land in Achthoven, Leiderdorp, leen van de Utrechtse Domproostdij (22 juli 1401 was dit leen in handen van Dirk Alewijnsz.; Hoek, 'Domproostdij', 14).

schenking:

1409-10 een som gelds aan St. Pieterskerk (Ke. 323 (8) f. 13v.).

varia:

zegel: een keper vergezeld van 3 (eike?)bladeren (Ke. 545, 5 dec. 1414). Beloofde 29 juli 1397 vrijwaring t.b.v. Claas Adenz. (RA. 50 f. 15v.).

familie:

zijn vader was wellicht de Dirk Alewijnsz. die 11 juli 1361 een aankoop deed met Dirk van Zijl t.b.v. Aagte van Leyden en Agniese van Zijl, zusters te Koningsveld (Koningsveld 87). Trad 3 jan. 1397 op als maag van het vaderlijk vierendeel van wijlen Floris van Rijsoirde (zie ald.).

Tr. Claar (Ke. 7 f. 56v.).

Kinderen:

1. Pieter

2. Lijsbeth

zij hadden samen 8½ nobel lijfrente t.l.v. de stad Leiden, verm. 1412-13 (Secr. 513 f. 19).

Previous PageHome PageNext Page

Auteur Fred van Kan
Publicatie Het Leidse Patriciaat
Home www.oudleiden.nl