P.J.M. de Baar De landscheiding van Rijnland en Amstelland en het Sticht en de functie van de Bilderdam In het Stadsarchief van Leiden 1574-1816 bevindt zich onder inv.nr. 5835 een soort dossier door stadssecretaris Jan van Hout gevormd; het bestaat nu uit vier stukken. Het geeft een prachtige inkijk in hoe Leiden, mogelijk op instigatie van Van Hout, de afgevaardigden van Hoogheemraden en Hoofdingelanden (tot welk laatste college het zelf behoorde) een loer draaide. Toen Van Hout van zijn zéér goede bekende Foy van Brouchoven, de rentmeester van Rijnland, vernam (in het geniep?) dat die andere partijen, namelijk de Heer van Warmond als hoogheemraad en afgevaardigden van Haarlem namens hoofdingelanden elkaar op 21 april 1592 zouden ontmoeten in Oude Wetering om met name de Bilderdam te gaan inspecteren en te bepalen of deze open verbinding tussen Rijnland en Amstelland niet gesloten zou moeten worden (met sluizen vanwege het scheepvaartbelang) stuurde Leiden een zware deputatie met daarin de twee stadspensionarissen Vos en Hogerbeets om alvast alles te inspecteren en dus met een grote voorsprong aan de conferentie in Oude Wetering deel te nemen. Onderweg werden al de nodige mensen op stang gejaagd en gewaarschuwd voor de lieden van Rijnland en Haarlem; dat dit effect gehad heeft, blijkt uit het verbaal dat hun secretaris, Dirck van Egmond, opstelde (hieronder getranscribeerd): de medewerking was niet bepaald hartelijk. Of het verbaal van de heren van Leiden, wellicht geschreven door Hogerbeets, volledig bekend geworden is bij Rijnland en Haarlem, is de vraag, maar de verhouding tussen hen en Leiden was al flink verziekt en zou alleen nog maar verder verslechteren, mede door de persoonlijke vete tussen Van Egmond en Van Hout. Overigens zou het een kolfje naar de hand van Van Hout zijn geweest om met deze inspectie mee te gaan en daar de pen te voeren, maar dat zou in Oude Wetering wellicht tot een confrontatie tussen hem en Van Egmond geleid hebben, met mogelijk weinig positieve gevolgen. Mogelijk vonden de leidende personen in het stadsbestuur het verstandiger om Van Hout maar thuis te laten en bijvoorbeeld Hogerbeets mee te nemen. En ook al heeft al dit geïnspecteer niet tot snelle actie geleid, het geeft wel een prachtig tijdsbeeld en inzicht in de gatenkaas die de landscheiding toen was – en nog lang zou blijven. Bij dit ‘dossier’ hoort de kaart PV_PV70253, helaas in minder goede conditie (ook wel vanwege het formaat) en alleen in een zwart-witfoto beschikbaar, waarop Van Hout ook een heel verhaal geschreven heeft. Deze kaart is oorspronkelijk in 1567 door Hans Liefrinck gemaakt en ten behoeve van Leiden (lees: Van Hout) gekopieerd. Copie, met in het handschrift van Van Hout het trefwoord Lantscheydinge en de datum 1592 aprilis 30. De transcriptie daarvan volgt hier: Transcriptie [fol. 1] Achtervolgende ende uyt cracht van zeeckere acte commissoriael bij Mijn Edele Heeren van den Gerechte der stadt Leyden op ons, hier ondergeschreven, opten 16en aprilis anno 1592 geëxpedieert ende hiernae van woorde te werde(sic!) geïnsereert: Die van de Gerechte deser stadt Leyden, gehoort hebbende in haer vergaderinge op ’t Raedthuys derzelver stede ‘tgundt dezelve aengedient es bij Jan van Hout, huerluyder secretaris, op ’t schriftelick verzouck van Foy van Brouchoven, rentmeester van Rijnlandt, alsdat de heer van Warmont opte reyse van de Billerdam ende Amsterveenschenwech gecommitteert ende mitte burgermeesteren van Haerlem voorsproecken zoude zijn op dynsdage den 21en deser denanderen te vinden opte Oude Weteringe goetstijts omtrent negen uyren voor de middage omme tesaemen van daer voorts te reysen ende haere commissie van de hooftinnegelanden beneffens den gedeputeerde van Leyden (zoeverre Haer Edele daer begeeren bij te wesen) te effectueren, hebben geresolveert dat Pieter Adriaensz. van der Werff ende Jacob Thomaszoon, burgermeester, meesters Pouls Vos ende Rombout Hogerbeets, pensionarysen, als daertoe mitsdesen gecommitteert ende geaucthorizeert hen op ’t spoedichste ende voor den voors. dach tot lasten ende costen deser stede daer ende zulcx hen des oorbaerlick ende gelegenst zal beduncken wel ende behoorlick zullen informeren hoelange Amsterlant ende Rijnlant mitten anderen in den waterschappe gemeen zijn geweest, duer hoeveel canaelen off watertochten mitsgaders bruggen off heulen zij ’t water opten anderen loosen ende ontfanghen, mit wat winden ende stroomen Rijnlandt loost op Amsterlandt ende wederomme Amsterlant op Rijnlandt, ende off Rijnlandt mits dezelve gemeenschappe beschadicht wert off gebaet es, alles zoe nae ende op ’t scherpste zij zullen connen becomen, van alles te maecken verbael ende aen ’t voors. collegie [fol. 2] rapport te doen. Gedaen op ’t Raedhuys opten 16en aprilis anno 1500tweentnegentich, geteeckent: mij jegenwoordich, J. Andriesz. Hebben wij opten 17en aprilis daeraenvolgende op ’t Raedthuys der voors. stede voor ons ontboden gehadt meest alle die schippers van ’t Amsterdamsche veer mitsgaders Jan Egbertsz. Boon. Ende naedat wij met alle dezelve verscheyden propoosten zoe van de lantscheydinge van Rijnlandt als van ’t waterschap ‘twelck Rijnlant nu met Amsterlant gemeen es hebbende, gebruyct hadden, hebben zij eyntelic van al ‘tzelve eendrachtelic voer Salomon van der Woert, notaris publyc, tot onsen verzoucke dese naervolgende haere verclaeringe gedaen. Op huyden den 17en aprilis anno 15tweeendetnegentich compareerden voor mij Salomon Lenaertsz. van der Woert, notaris publyc, bij den Hove van Hollandt geadmitteert, ende voor den ondergeschreven getuygen Jan Egbertszoon, oudt omtrent 62 jaeren, Pieter Govertsz, out omrent 55 jaeren, Hendrick Roeloffsz., out omtrent 50 jaeren, Jan Janss., out omtrent 53 jaren, Tonis Danielsz., out omtrent 43 jaeren, Aelbert Adriaenss., out omtrent 46 jaeren, Lenaert Bartelmeess., out omtrent 37 jaeren, Gerrit Thoniss, out omtrent 47 jaeren, Willem Foeyten, oudt omtrent 48 jaeren, Michiel Jansz., out omtrent 51 jaeren, Pieter Cornelisz., oudt omtrent 52 jaeren, Jacob Willemsz., out omtrent 36 jaeren, Aernt Symonss., out omtrent 37 jaeren, Jacob Janss. Hoochart, out omtrent 41 jaeren, Cornelis Willemss., out omtrent 42 jaeren, ende Adriaen Gerritss., out omtrent 34 jaeren, alle schuytvoerders binnen der stede van Leyden, dewelcke bij haer consciëntiën ende zielen salicheyt in plaetse van eede, ten verzoucke van Pieter Adriaenss. van der Werff ende Jacob Thomass., brouwer, burgermeesteren, mitsgaders meesters Pouls Vos ende Rombout Hogerbeets, pensionarisen der voors. stede, als gecommitteerde van Mijn Edele heeren van den Gerechte derzelver stede getuycht ende [fol. 3] verclaert hebben waer te wezen hoe dat zoelange hen deposanten can gedencken, het waterschap van Amsterlandt ende Rijnlant altijt gemeen is geweest, mitsdien dat in de lantscheydinge veele ende verscheyden canalen off watertochten over lange jaeren ende immers boven haer deposanten memorie geweest zijn ende alsnoch zijn, waerduer het water van Amsterlandt bij noortoost- ende oostenwinden wel geperst wert op Rijnlandt tot aen den Rijndijc, mer bij contrariewinden ende bij stilte meestal wederom derwaerts moet gaen, daer ter contrarie ’t water van Rijnlant niet alleen bij zuyden-, zuytwesten- ende westenwinden op Amsterlandt wert gedreven, mer oock duer die sluysen aldaer geloost wert; dat vorder bij alle stilten het water van Rijnlandt meest altijt doer de wijtste ende diepste canalen op Amsterlandt hem is verspreyende, zoedat om dese als de voorgaende redenen die van Rijnlandt naer haer deposanten bedunckens ongelijc meer mette voorschreven gemeenschap van de wateren geprofiteert ende gebatet zijn als die van Amsterlandt; zeggende voorts voor generale redenen van wetenschap dat zij al ‘tzelffde bij experiëncie van Leyden op Amsterdam ofte van Amsterdam op Leyden mit haere schuyten doer eenige van de voers. canaelen off watertochten varende dicmaels bevonden hebben; ende en tuychden wijders nyet; presenterende in cas van recolemente al ‘tselve respectivelic bij haerluyder eede solemnelic te affirmeren ende te bevestigen voor allen heeren ende rechteren, des noot ende verzocht zijnde; ende de requiranten verzochten hiervan te hebben acte. Aldus gedaen op ’t Raedhuys der voors. stede ten daege ende jaere als boven, ter presentie van Wybrant Thadeus Capiteyns ende Pieter Roeloffszoon van Eyndhoven, clercken ter secretarye derzelver stede, als getuygen hiertoe [fol. 4] versocht zijnde. Ita esse attestor, ende was onderteeckent S. Lenaertsz. van der Woert, notaris subscripsit. Ende daechs daeraenvolgende, te weten den 18en aprilis, zijn wij met de voors. Van der Woert ende Salomon Davidtszoon van Dulmerhorst, lantmeter, omtrent den middage uyt Leyden deur den Rijn gevaren naar Zwammerdam, daer wij den schout Jan Cornelisz. Cats hebben aengesproocken om van denzelven onderrecht te zijn waer de lantscheydinge van Rijnlant an den Lagen Rijndijck zoude mogen beginnen ende gelegen zijn. Dan alsoe hij ons hiervan geen volcomen onderrechtinge en wist te doen, zeggende dat wij hierop zouden mogen hooren Bouwen Janss. tot Aerlanderveen, eertijts schout van denzelven dorpe geweest zijnde, ofte eenige innewoonders van Nieucoop die hij zeyde wel eertijts van hertoch Aelbrecht van Beyeren privilegie vercregen te hebben omme met Rijnlandt te moeghen uytwateren zonder dat zij gehouden zijn yet daerover te contribueren ende dat die van Leyden tot andere tijden hem daerentegens opposerende den dam (die tot Zwammerdam (daer nu de brugge es) plach te leggen) tot verscheyden reyzen wel hebben toegestopt, mer dat die van Nieucoop, Noorden ende eenige andere dorpen dezelve terstont weder openden, zijn wij van daer langs den wech off cade genaemt die Zijde (die wij achten ’t begin van de lantscheydinge van Rijnlandt an den Lagen Rijndijck geweest te zijn) naer Nieucoop gevaren doer de Mije. Onderwege worde ons bij een huysman gezeyt dat wij nyet en zouden mogen comen uyt de Mije in Amsterlandt sonder over te trecken off te varen duer die Slickdam, leggende in Achtienhoven, ende dat de lantscheydinge van Rijnlant zijn oerspronck heeft in ’t Corenlant achter Aerlanderveen. Tot Nieucoop op den avont ten huyse van den bailliu Jeremias Corneliss. Oosterling gecomen wesende, es daer bij ons neffens de voors. bailliu op ons verzouc gecomen de voornoemde Bouwen Janss. ende naedat [fol. 5] wij de voors. persoonen van ’t beginsel van de lantscheydinge van Rijnlant ondervraecht hadden, hebben wij uyt de dezelve geen recht bescheet connen verstaen mitsdien zij daervan geen eygentlicke kennisse hadden; dan zoeveel zijn wij van hem onderrecht geweest als dat in ’t Corenlant achter Aerleveen een lantscheydinge, genaemt ’s Graeffelicheyts lantscheydinge, is beginnende, die voorts oostwaerts op loopt achter Nieucoop ende Noorden, alwaer zij hem verhelende es aen een ander lantscheydinge die zij nomden die Hooge Lantscheydinge; dan verclaerden dat dezelffde alleen perticulierlic was dienende voor Nieucoop ende Noorden, die haer water met een verlaet doer de Mije over Swammerdam uytloosen, ende bij opwater haer van Rijnlandt mogen affsonderen, aengesien dat aen de noortzijde van ’t voors. verlaet die Zijde (daervan hiervooren vermaent is) es beginnende, die voorts ten noorden veltwaerts in loopt doer den wech van Aerleveen, gaende nae Nieucoop tot aen de voors. Graeffelicke Lantscheydinge toe, ende dat voorts daer de voors. lantscheydinge met d’ Hooge Lantscheydinge wert verheelt, zuytwerts den cade ofte dijc loopt nae de Slickdam ende noortwerts nae Zevenhoven ende vandaer nae Nieuweveen ende vorder, welcke kade zij nomden de lantscheydinge van Rijnlant te zijn. Den 19en zijn wij ‘smergens ghoetstijts nae Zevenhoven gevaren, hebbende bij ons de schout van deselve plaetse (in Nieucoop wonende) teneynde ons bij dezelve enige naerdere onderrechtinge van ‘tgene voorschreven es, zoude gedaen werden, ende comende ter plaetsen tusschen Nieucoop ende Zevenhoven daer men de schuyten over die lantscheydinge van Nieucoop ofte van de Graeffelicheyt moet overtrecken, heeft de voorschreven schout een boochschoots wechs ofte twee ten hoochsten, westwaerts van daer ons getoent gehadt zeecker padt ‘twelck [fol. 6] zeer laech ende gebroecken was ende noortwaerts op liep van de voors. lantscheydinge, hebbende aen de westzijde ’t lant van Schoot ende aen de oostzijde Zevenhoven, welck padt de voors. schout verclaerde aldaer te wezen ’t beginsel van de lantscheydinge van Rijnlandt. Ende naedat wij een stuc weechs langs die oostzijde van ‘tzelve padt gevaren hadden, zijn wij daernae zuydelick op doer de Zevenhovensche vaert gevaren nae Zevenhoven. Ende es ons onderweech gebleecken dat ’t voors. pat op veele verscheyden plaetsen was doergedolven, zulcx dat men met schuyten ende turffschepen (die ons oock temoet quamen) daegelicx opter Gouwe, Amsterdam ende andere plaetsen die voors. vaert die doer de voorseyde lantscheydinge es lopende mach gebruycken. Hebben oock bevonden dat mitsdien de wint zuytoost weyde (hoewel slappelick) het water van Amsterlandt doer de brugge die in ’t dorp van Zevenhoven leyt ende met een schotduer es behangen, was vallende op Rijnlandt ende heeft voort de voors. schout ons verclaert hoe dat die van Zevenhoven in ’t waterschap van Amsterlant leggende ende zulcx oock met alle haere landen streckende tot de voors. lantscheydinge van Rijnlandt toe die westwaerts aff van Zevenhoven es leggende met dezelve moeten contribueren, nyetjegenstaende zij in ’t baillieuscap van Rijnlant gelegen zijn. Van Zevenhoven hebben wij Salomon Davidtsz., lantmeter, gesonden nae de brugge eertijts genaemt Ysbrant Symonss. brugge, leggende benoorden van ’t dorp in den Zevenhovense dijck ende lopende die watertocht van dien onverhindert doer de voors. lantscheydinge naer Nieuweveen omme de diepte ende wijte aldaer te meten, ‘twelck hij gedaen hebbende heeft daerover zijne verclaringe aen ons gedaen: ter wijtte van 10 voeten ende diepte van vier voeten. Ende zijn voorts op de poincten van onse commissie neffens de voors. schout bij ons geëxamineert noch twee andere personen, daervan de depositie [fol. 7] hiernae es volgende: Op huyden den 19en aprilis anno 1500tweeendetnegentich compareerde voor mij, Salomon Lenaertsz. van der Woert, notaris publyc, bij den Hove van Hollant geadmitteert, ende voor den ondergeschreven getuygen Gerrit Janss., schout van Zevenhoven, out omtrent vijftich jaeren, Tonis Adriaenss., out omtrent 49 jaeren, ende Gerrit Pieterss., out omtrent 40 jaeren, beyde buyrluyden tot Zevenhoven voors., dewelcke bij haer consciëntiën ende zielen zalicheyt in plaetse van eede, ten verzoucke van Pieter Adriaenszs. van der Werff ende Jacob Thomasz., brouwer, burgermeesteren, mitsgaders meesters Pouls Vos ende Rombout Hogerbeets, pensionarisen der voors. stede, als gecommitteerde van Mijnen Edele heeren van den Gerechte derselver stede getuycht ende verclaert hebben waer te wesen hoe dat de lantscheydinge tusschen Rijnlandt ende Amsterlandt (leggende aen de westzijde van de Zevenhovenschedijck) op eenige plaetsen open es, ende dat zij volcomen kennisse hebben van de Zevenhovensche vaert loopende doer die voors. lantscheydinge zonder eenige verhinderinge tot in de Schoot-weteringe die men van daer voorts naer Leyden, ter Goude ofte andere plaetsen mach varen zonder dat zij deposanten geheuchenisse hebben wanneer de voors. vaert ofte oock de twee bruggens leggende in de Zevenhovenschedijck, daervan d’ eene alleene een schotduer heeft, gemaect off de voors. openinge in de voors. lantscheydinge geopent zouden mogen zijn. Verclaren voorts dat naer haer meeninge Rijnlandt doer de voors. openinge ende gemeenschap van watere niet en es beschadicht maer gebatet. Seggende voor redenen van wetenschap dat zij dagelix zien d’ afflossinge van de wateren die de voors. van Rijnlandt hebben op Amsterlandt, ten waere dezelve bij contrarie harde winden [fol. 8] worde verhindert. Ende en tuychden wijders nyet, presenterende in cas van recolemente alle ‘tzelve respective bij haerluyder eede solemnelic te affirmeren ende te bevestigen voor allen heeren ende rechteren, des noot ende verzocht zijnde. Ende de requiranten verzochten hiervan te hebben openbare acte. Aldus gedaen binnen den dorpe van Zevenhoven voorschreven, ten daege ende jaere alsboven, ter presentie van Salomon Davidtszoon van Dulmerhorst ende Adriaen Lourisz., schuytvoerder, als getuygen hiertoe verzocht zijnde. Ita esse attestor, ende was onderteyckent S. Lenaertszoon van der Woerdt, notaris subscripsit. Waernaer wij van Zevenhoven scheydende sijn de voors. Sevenhovenschevaert weder doergevaren tot aen de voors. lantscheydinge toe, daer wij voor ’t eerste twee weteringen off sloeten zagen, elck bij raminge wijt tien off 12 voeten, dan en weten nyet off dezelve geheel duergaen off nyet, ende van dien voortvarende zijn wij duer de voorgeroerde lantscheydinge gecomen in de Schoter weteringe, laetende dezelve lantscheydinge benoorden van ons achter Symon van Heemskercken landt zonder dat ons eenige dammen, sluyzen of andere obstancten(?) daerinne ontmoet zijn ende comende aen de Schoter brugge, hebben wij bevonden dezelve wijt te zijn ….. ende breet …. Ende zijn voorts uyt de Schootwetering gevaren doer de Corter Aer tot aen de Geer, alwaer de schuyt over de Vrysewech getogen wesende, zijn wij opte middach gecomen opten Billerdam, daer de burgermeesteren Jacob Thomaszoon alleen ende in ’t perticulier gesproocken heeft met eenen Cornelis Andriess., wonende recht neffens den dam over, doende denzelven in ’t secreet eenige openinge van dat men op dynsdaechs toecomende op den Billerdam wel zoude mogen comen omme inspectie te nemen [fol. 9] van de tochten ende den inval van ’t water ‘twelc geseyt wort van Amsterlandt op Rijnlandt zijn ordinarizen loop te hebben ende datter voorts eenighe wel genegen zijn om den dam aldaer te doen stoppen, verzouckende dat de voors. Cornelis Andriesz. hierop wat zoude willen verdacht zijn ende de zaecke secretelick met eenige getrouwe personen communiceren, ‘twelc de voors. Cornelis Andriesz. annam, belovende dat hij ‘tzelve zijn vader, Aris backer, zoude te kennen geven, zeggende oock dat nu ontrent anderhalff weecke geleden hij ‘tzelffde verstaen hadde van een schuytvoerder, wesende een varckenschouwer binnen Leyden, die tot zijnen huyse met eenige gequalificeerde personen (sonder dat hij Cornelis dezelffde kenden) gecomen was ende hem noch vorder aenseyden als dat de materialen daermede men de voorscreven stoppinge doen zoude, al eens gescheept hadden geweest, waerduer de voors. Cornelis hem zeyde zeer verslaegen geworden te zijn, mitsdien al ‘tzelve tot geheel verderff van alle die aen den Billerdam woonen zoude strecken. Ende hiermede van hem scheydende, zijn wij voorts nae Calslaegen gevaren, laetende de lantscheydinge ofte den wech die van de Billerdam nae Kalslaegen es lopende aen de zuytwestzijde van ons. Van Calslaegen zijn wij te voet gegaen nae Cudelstaert ende hebben in ’t begin van de wech aldaer gevonden een nieuwe sluys te wederzijden met schotdeuren, waeruyt dat liep een wateringe nae Aelsmeer ende voorts nae de Meer, ende gecomen zijnde ten eynde van de rechte wech van Calslaegen, zijn wij aen de slinckerhant noortwaerts nae Cudelstaert opgeslaegen ende van de crompte aff tot het eynde van ‘tselve dorp hebben wij gevonden twee opene bruggen zonder schotdeuren, d’ eene van twaelff ende d’ ander van vijftien voeten off daeromtrent; hebben aldaer voorts aengesproocken eenen Jan Symonss., [fol. 10] waerdt in De Vrachtwagen, die ons met Cornelis Claess., schout van Cudelstaert, onderrechtinge gedaen hebben van de lantscheydinge als dat dezelve van den Billerdam aff ten westen voorbij Calslaegen tusschen Aelsmeer ende Cudelstaert lopende op veel ontallicke plaetsen open es ende dat dezelve voortloopt nae de Noortvener brugge ende zoe voerts nae de Nieuwe Meer, verclarende de vers. schout dat Rijnlandt mit de gemeenschap van ’t waterschap veel waters op Amsterlandt es loosende ende dat doer de parssinge van ’t water uyte Meer dicwils aen de dijcken van Amsterlandt zeer grote schaden geleden wert, gelijc hijzelffs over drie ofte vier jaeren, sonder den juysten tijt onthouden te hebben, aen de Noortvener brugge hem zeyde gesien te hebben daer hij te dien tijde woonde, als dat d’ Amsterveenschewech niet connende wederstaen ’t gewelt van ’t water ‘twelc uyt de Meer met de zuytwestewinden daerop werde gedreven een groot gat daerinne gebroocken was ende dat hij hem mitsdien laet voerstaen off het al mogelijc waer (als neen) dat men de voors. lantscheydinge zoude mogen stoppen, dat binnen corten tijt doer de force van ’t voors. water dezelve weder zoude gebroecken worden ende naedat de voors. personen gesamentlic verclaert hadden als dat de landen van Cuydelstaert zoewel aen de oost- als westzijde van de dijck gelegen tot de voorschreven lantscheydinge toe in ’t waterscap van Amsterlandt leggen ende contribueren, hebben zij tot onsen verzoucke gedaen dese naevolgende depositie: Op huyden den 19en aprilis anno 1500tweeendetnegentich compareerde voor mij, Salomon van der Woert, notaris publyc, bij den Hove van Hollant geadmitteert, ende voor den ondergeschreven getuygen Cornelis Claesz., schout tot Cudelstaert, oudt omtrent 46 jaeren, ende Jan Symonsz., buyrman tot Cudelstaert voors., oudt omtrent 63 jaeren, dewelcke bij haer consciëntiën ende zielen zalicheyt in plaetse van eede, ten verzoucke [fol. 11] van Pieter Adriaenss. van der Werff ende Jacob Tomasz., brouwer, burgermeesteren, mitsgaders meesters Pouls Vos ende Rombout Hogerbeets, pensionarisen der voors. stede, als gecommitteerde van Mijnen Edele heeren van den Gerechte derzelver stede, getuycht ende verclaert hebben waer te wesen hoe dat zoelange hemluyden gedencken mach ende boven memorie van menschen de lantscheydinge die Rijnlandt ende Amsterlandt scheydende ende van de Calslaegerdijc noortwaerts jegens ’t Aelsmerlandt loopende is, op veele verscheyden ende menichfuldige plaetzen opengelegen heeft ende alsnoch openleyt, zulcx dattet water van Rijnlandt ende Amsterlandt daerduer gemeen is, mit welcke gemeenschap nochtans zij verclaerden dat Rijnlandt niet en is bezwaert nochte beschadicht, mer veeleer Amsterlandt off die daerop wateren, mits de grote anperssinge van ’t water ‘twelck bij noorden- of noortwestewinden mit grote menichte ende gewelt uyten bodem van de Meer hem op Amsterlandt es verspreyende. Seggende voor redene van wetenschap dat zij lange tijt tot Cudelstaert gewoont hebben ende zulcx de turffschepen ende andere schuyten doer de voors. lantscheydinge daegelicx hebben zien passeren ende de voors. aenperssinge tot verscheyden reyzen vernomen hebben. Ende en tuychden wijders nyet, presenterende in cas van recolemente alle ‘tzelve respective bij haerluyder eede solemnelic te affirmeeren ende te bevestigen voor allen heeren ende rechteren, des noot ende verzocht zijnde, ende de requiranten verzochten hiervan te hebben acte. Aldus gedaen binnen den dorpe van Cudelstaert ten daege ende jaere alsboven, ter presentie van Salomon Davidtszoon van Dulmerhorst ende Adriaen Lourisz., schuytvoerder, als getuygen hiertoe verzocht zijnde. Ita esse attestor, ende was onderteyckent S. Lenaertsz. van der Woerdt, notaris subscripsit. [fol. 12] Waernaer scheydende van Cudelstaert, worde ons aengeseyt datter waren twee bruggen zonder schotdeuren in de Legmerdijck, te weten die Noortvener ende Dirck Simonss. brugge, die wij ten noortoosten van ons lieten, ende comende over die Legmer aen ’t Ossenhooft, hebben wij in de voors. dijck noch een derde brugge, wezende zonder schotdeuren, gevonden, die genomt wert die Amsterveensche brugge, waervan wij in ’t deurvaren de mate genomen ende bevonden wijt te zijn 10 voeten ende diep 9 voeten drie duym. Des ‘savonts zijn wij gecomen in des stadts herberge staende buyten de Regulierpoort van Amsterdam. Den 20en aprilis alsoe de schuytvoerders van Leyden ons aengedient hadden als dat men uyt de graften der stede van Amsterdam tusschen den Heyligenwech ende den Sparendammerdijc deur de slooten die aldaer leggen vrijlic ende zonder eenich verleth van dammen ofte sluysen tot in de Haerlemmermeer zoude connen comen ende dat zij ‘tzelve wel voor de trouble zelffs gevaeren hadden is bij ons raetsaem gevonden hiervan eenich naerder ondersouck te doen ende dienvolgende hebben wij verstaen dat nu omtrent vier off vijff jaeren geleden van de Overtoem aff tot aen den Sparendamschendijck toe ten oosten van de Cathuysers gemaeckt es zeeckere cade genaemt Malle Jaeppen dijck, waerin dat drie sluyzen zijn met schotdeuren die mettet opwaeter comende van den oosten ende zuytoosten toevallen, welcke cade nu ter tijt doer de cleene opsichte op eenige plaetse es duergebroecken ende zijn ooc de schotdeuren (gelijc wij zoe aen de Cathuysers als aen den Overtoem gesien hebben) geheelic ontramponeert zulcx dat zij geen water en connen houden, ende worde ons vorder geseyt dat eer men in de Meer van daer conde comen de Oostorper- ende Slooterwech onderwegen es, daer men mede doer verlaeten moet passeren, waeruyt wij verstaende dat men uyt d’ Amsterdamsche graften nae de Meer nyet anders als doer de voors. verlaeten [fol. 13] of over den Overtoem mochten comen, zijn wij te schuyt gegaen ende hebben onse reyse gevordert nae Aelsmeer, alwaer wij insgelijcx op de pouinten in onse commissie vervatet gehoort hebben eenen Cornelis Taemszoen ende Reyer Claesz., die daerop haer depositie ende verclaringe gedaen hebben zulcx als hier volcht. Op huyden den 20en aprilis anno 1500tweeendetnegentich compareerden voor mij, Salomon Lenaertsz. van der Wourt, notaris publyck, bij den Hove van Hollant geadmitteert, ende voor den ondergeschreven getuygen Cornelis Taemsz., out omtrent 67 jaeren, ende Reyer Claesz., out omtrent 60 jaeren, buyrluyden van Aelsmaer, dewelcke bij haer consciëntiën ende zielen zalicheyt in plaetse van eede, ten verzoucke van Pieter Adriaenss. van der Werff ende Jacob Thomass., brouwer, burgermeesteren, mitsgaders meesters Pouls Vos ende Rombout Hogerbeets, pensionarisen der voors. stede, als gecommitteerde van Mijn Edele heeren van de Gerechte derzelver stede, getuycht ende verclaert hebben waer te wezen als dat de lantscheydinge van Rijnlant die ten noortoosten van Aelsmer leggende, hairs gedenckens, altijt open ende daerduer ’t waeter van Rijnlant ende Amsterlandt gemeen is geweest ende alsnoch is, ‘twelck zij nochtans nae haer gevoelen verstonden nyet vorderlick voor Rijnlandt te zijn uyt oorzaecke van de menichte van de molens die gestadich op Amsterlandt zijn uytmalende ende zulcx aldaer ’t water verhogende dat daernaer zijn cours off loop op Rijnlandt nemen moet. Ende en tuychden wijders nyet, presenterende in cas van recolemente alle ‘tzelve respective bij haerluyder eede solemnelic te affirmeren ende te bevestigen voor allen heeren ende rechteren, des noot ende verzocht zijnde, ende de requiranten verzochten hiervan te hebben acte. Aldus gedaen binnen den dorpe van Aelsmeer ten [fol. 14] daege ende jaere alsboven, ter presentie van Salomon Davidtsz. van Dulmerhorst ende Adriaen Lourisz., schuytvoerder, als getuygen hiertoe verzocht zijnde. Ita esse attestor, S. Lenaertsz. van der Woert, notaris subscripsit. Naer desen zijn wij gevaeren naer Lemuyden, alwaer de burgermeester Jacob Thomasz., Van der Woert ende Dulmerhorst nae Leyden gerest [=gereyst] zijn ende heeft mr. Pouls Vos in ’t particulier aldaer aengesproecken eenen Cornelis Dircxz., backer, die mede van gelijcke meeninge was als die van Aelsmeer voors., te weten dat Rijnlandt schade leet bij ’t gemeenschap van ’t watere, overmits dat Amsterlandt niet alleen bij de noortoostewinden maer ooc (zoe hij zeyde) bij alle stilten op Rijnlandt was uytwaterende ende alsoe hij oock eenige landen leggende hadde aen de wateren die men daegelijcx totte binnenvaerten es gebruyckende, waerdoer dezelve seer affgespoelt ende vermindert worden, verclaerde hij wel te willen dat men den Billerdam stopte ofte dat de voorschreven binnenvaerten ophielden. Wij hebben voorts aldaer gesien dat metten oostenwint (die nochtans zeer flaeu was) ’t waeter al matelicken afftocht hadde doer de Lemuyder brugge nae de Meer. Den 21en aprilis eer wij van Leymuyden scheyden heeft de burgermeester Pieter Adriaensz. gesproecken met een huysman van daer, genaemt Baernt Janss., die hem verclaerde alsdat het water doer de voors. brugge nu herwerts nu derwerts met de winden worde gedreven sonder dat nae zijn verstant Rijnlandt eenige schade daerdoer leet, ende dat bij de stoppinge van den Billerdam alle die landen die bewesten denzelven dorpe gelegen zijn grote schade zouden lijden, gemerct dezelve met de noortwestewinden altijt mettet water zouden overlopen worden. Ende hiermede van hem scheydende zijn wij te voet gegaen nae de Oude Weteringe. Onderweege hebben wij bevonden, hoewel de wint nu stercker uyten oosten was waeyende [fol. 15] als hij ‘savonts tevoren gedaen hadde, dat nochtans den affloop van ’t water nae de Meer nyet zoe starc was als hij daechs tevooren geweest hadde. In de Weteringe comende hebben wij ten huyse van de schout aldaer (die met zijn huysvrouwe gevaeren was nae Leyden) verstaen als dat de heere van Warmont ende de gecommitteerden van Haerlem noch nyet en waren gecomen ende dat zij dezelve oock aldaer nyet en verwachten, ‘twelck ons dede twijffelen off wij den dach van de vergaderinge wel zouden qualic mogen verstaen ofte onthouden hebben, vonden nochtans geraden aldaer tot opten middach de compste van de voors. heeren te verbeyden ende dat mr. Pouls Vos middelertijt eenige van zijne vrunden ofte kennisse opte gemeenschap van ’t water van Rijnlant ende Amsterlant zoude aenspreecken ende haer gevoelen hoeren ende naedat wij hierop ontrent een uyr vertoeft hadden, es daer te schuyte aengecomen den secretaris Egmont, denwelcken den heere van Warmont met zijn jachte corts volgende, zijn oock eyntelick gearriveert die gecommitteerden van Haerlem, te weten Deyman ende Gerrit Willemss. met een lantmeter genaemt Pieter Bruynss. Ende alsoe de voors. heere van Warmont ende gecommitteerden te kennen gaven als dat zij daer nyet anders doen en wilden als een weynich ontbijten ende terstont heure reyse voorts vervorderen, ons affvragende off wij versien waren van een schuyte om mede te varen, hebben wij geantwoort: “Alsnoch nyet”. Eyntelic te wesen gesolveert off wij mede voorts zouden varen off nyet, dan dat wij daerop met malcanderen zouden beraetslaegen naedat ons eerst lecture zoude gedaen zijn van de commissie daerop dat men zoude besoingeren ende voorts onderrechtinge op wat wijse men voorgenomen hadde de voors. commissie te effectueren; op ‘twelc ons in effecte aengedient werde als dat de resolutie [fol. 16] van de hooftinnegelanden nu in martio lestleden tot Haerlem genomen, in desen was een generale commissie, waerop die Heemraeden ende die van Leyden ende Haerlem in ’t particulier eenige uyten haeren hadden te committeren, gelijc oock den Dijckgraeff ende Hogeheemraeden dienvolgende uyt haer collegie den voors. heere van Warmont hiertoe hebben gecommitteert gehadt (‘twelck ons uyte lectuer van zijne commissie es gebleecken) ende angaende de voldoeninge van de voors. commissie werde gezeyt als dat zij van meeninge waren eerst te gaen nae den Bilderdam ende van daer voorts nae de Amsterveenschewech omme te zien wat ende hoeveel bruggen, sluysen, watertochten ende duyckers, dat in den dijck aldaer zoude mogen bevonden werden ende naedat wij een weynich hierop hadden uytgestaen, gaven ter antwoort als dat de secretaris van Rijnlandt de generale commissie uyt de voors. resolutie behoorde geëxtendeert te hebben aengesien dat men niet en zoude besingeren op eenige particuliere commissiën, maer op ‘tgeen bij den hooftinnegelanden was geresolveert, verclaerden voorts nyet gelast te zijn om in eenighe vordere handelinge de voors. heeren gecommiteerden te assisteren ende naedat hiernae eenighe onderlinge propoosten vielen belangende ’t gemene waterschap van Rijnlandt ende Amsterlandt, waerdoer wij sustineerden dat Rijnlandt geen schade scheen te hebben, gemerct den bosem ende die canalen van Rijnlant groter ende dieper waeren als van Amsterlandt, de landen hooger ende de zuytwestewinden meer wayen als die noortooste, ende dat ooc in allen gevalle de stoppinge van de Billerdam alleen ’t Landt van Rijnlandt in ’t minste nyet en mocht profiteren aengesien dat bovendien noch ontallicke meer andere gaten in de lantscheydinge zijn, daerdoer ’t water noch efter zoude gemeen bliven, worde daerop bij Deyman geseyt: “Off zulcx al mochte [fol. 17] waer zijn, zoe hebben wij noch wat anders te zeggen”. Die heere van Warmont bekende dat de lantscheydinge van Rijnlandt tot veel verscheyden plaetsen open es ende dattet oock onmogelijck es dezelve weder te repareren ofte stoppen. Nae den eten, ‘twelc was ontrent 11 uyre, zijn de voors. heere ende gecommitteerden t’scheepe gegaen nae den Billerdam, wezende den wint alsnoch uyt den zuytoosten, ende naer haer vertreck hebben wij eenighe naerdere communicatie gehadt mette persoonen daer meester Pouls Vos voor den eten bij geweest ende gesproecken hadde, ‘twelck was eenen Dirc Dircxz. ende Cornelis Dircxz., gebroeders, die ons verclaerden dat alleen het stoppen van de Bilderdam tot voordeel van Rijnlandt niet en zoude strecken ten waer dat die lantscheydinge op alle die andere plaetsen mede dichtgemaeckt werde, ‘twelc zij achten niet doenlic te zijn, daeromme zoo men die gemeenschappe van de voors. waterschappen zoude willen beletten, verstonden zij dat men op eenige andere plaetsen eenen vasten dijck zoude moeten slaen, soo sterck dat dezelve de aenparsinge van ’t water uyte Meer zoude connen verdragen, ende van gelijcken oock Rijnlandt preserveren van de schade die ‘tzelve Landt zoude moegen opcomen ingevalle den Dimerdijc tot eenige tijden quam in te breecken, dan alsoe desen dijck nyet dan tot grote excessive costen van Rijnlandt (die zij achten dat bezwaerlicker vallen zoude als alle d’ interesten ende schaeden die ’t voors. Landt bij de gemeenschap van ’t waeter tot eenigen tijden zoude mogen lijden) zoude connen gemaickt worden, gemerct die veengronden bij hemzelven zulcken zwaerte niet connen verdraegen, vonden zij ’t beste dat men Amsterlandt met Rijnlandt zoude gemeen laten, mits dat men zoude toesien dat den Diemerdijck wel verzeeckert [fol. 18] bleeff ende dat uyttet Sticht van Uytrecht gheen buytenwaeter op Amsterlandt ingelaten werde. Verclaerden vorder dattet altemet wel gebeurde dat doer de stercke zuytwestewinden ’t water op Amsterlandt zoe sterc gedreven werdt dattet aen de dijcken aldaer steuytende doer andere canalen wederom duer de Drecht opte Oude Weteringhe ende voorts weder in de Meer uytcomet. Ende hiermede ons affscheyt van daer nemende, zijn wij op den avont weder tot Leyden gecomen, daer wij van ons voors. gebesoingneerde ende gehandelde dit ons verbael gemaect ende opten 30en aprilis 1500tweentnegentich onderteeckent hebben, ende was geteyckent: Pieter Adriaenss., Jacob Thomasz., P. Vos, R. Hogerbeets. Voor copie van de originele ondergeteyckent als boven, mit dewelcke dese vergeleecken zijnde bevonden es overeen te comen desen 16en septembris 1593, bij mij, der stadt Leyden secretarys, J. van Hout. Boven het stuk heeft de klerk geschreven Copien, maar Jan van Hout heeft dat gewijzigd in Copie uyt copie, de datering “1592 in aprille” toegevoegd, en er staat ook nog een (wellicht veel later) archiefnummer 170. [fol. 1] Achtervolgende de resolutie van dijcgrave, hogheheemraeden ende hooftingelanden van Rijnlandt, opten 10en marty voorleden tot Haerlem genomen, zijn opten 21en aprilis 1592 opte Oude Weteringe ten huyse van Jacob Meynertsz., schout van Alckemade, bij denanderen gecomen joncheer Johan van Duvenvoorde ende Woude, heere tot Warmondt, hoochheemraet van Rijnlandt als specialyc bij ’t collegie van dijcgrave ende hogeheemraden van Rijnlandt ten fyne als naer inhoudt der voorscrever resolutie gecommitteert sijnde, bij hem hebbende Dirc van Egmond, secretaris van ’t Heemraetschap des vers. Landts; item Pieter Adriaensz. van der Werff, burgermeester, meesters Pauls Vos ende Romboudt van Hoogerbeets, pensionarisen der stadt Leyden, Willem Deyman ende Geryt Willemszoon, burgermeesteren der stadt Haerlem, ende naerdat de voors. van Leyden versocht hadden verclaringe van de commissiën van de voors. heere van Warmondt ende de burgermeesteren van Haerlem respective om daernaer heurluyder meyninge te zeggen of zij hen opte informatie ende inspectie jegenwoordich zouden vinden dan niet, ende zijluyden de commissie van dezelve heer van Warmondt hadden hooren lesen ende de vers. burgermeesteren van Haerlem verclaert hadden gecommitteert te wesen conform ende ten fyne als naer inhouden der gemelde [fol. 2] resolutie, soe hebben die van Leyden geseyt niet genouchsaem bij de hooftingelanden gecommitteert te wesen om opte informatie ende inspectie voors. beneffen de voorscreven heere van Warmondt ende die van Haerlem te compareren, mer in meyninge te wesen tenrugge te keeren, waernaer de voors. heere van Warmondt mitten secretaris mitsgaders de voors. burgermeesteren gevaren zijn deur de Drecht tot naer de Bilredam, alwaer gecomen zijnde, is bevonden dat deur de Bilredam ’t water, den wint zuytoost wayende, zeer heftich heeft gelopen op Rijnlant. Hierop gevraecht hebbende Jan Marcusz., schuytvoerder, woonende tot Leyden, off hij tot meer stonden geweest zijnde aen de Bilredam, wel gesien heeft dat ’t water deur d’selve Bilredam geloost heeft uuyt Rijnlandt op Amsterlandt, heeft denselven verclaert dat hij tot veel ende diversche reysen geweest es aen den voorseyde Bilredam, mer dat hij altijts gesien heeft ’t water losen uuyt Amsterlandt tot op Rijnlandt deur de gemelde Bilredam, sonder dat hij oyt mit eenige winden gesien heeft dattet water uuyt Rijnlandt op Amsterlandt sijn losinge heeft gehadt. Vorder gehoort Arys Cornelisz., backer, ende Cornelis Arysz., zijn zoon, [fol. 3] respective woonende ten wedersijden van de voors. Bilredam, zodat ’t water derselver Bilredam tusschen henbeyden erfven deurloopende es, ende deselve ghevraecht hebbende of Rijnlandt bij ’t water van ’t Landt van Amsterlandt niet grotelic en wordt beswaert ende of Rijnlandt geen voordeel en soude wesen ’t water van Amsterlandt ‘tzij mit een verlaet of anders te schutten, antwoordende, seyden d’selve eerstelic hoe dat sijluyden ende alle de gebuyren der Bilredam, Calslagen ende anderen grootelyc zijn geryft mits de continuele openinge der voors. Bilredam ende dat zijluyden bij stoppinge derselver bovenmaten souden zijn beswaert, zo in de deurvaert mit hen schepen ende pramen geladen mit materie dienende tot verbeteringe van de landen als anders, mer indien aldaer een verlaet werde gemaect, souden sijluyden in de deurvaert sooseer niet verhindert, mer noch eensdeels genouchsaem geryft wesen, in welc geval sij seyden aen heur respective erfven, binnen dewelcke ’t colck soude wesen, geen schepen te sullen mogen houden om te laden off ontladen tenwaere zij een inham van hen eygen erven ofdolven om aldaer te mogen blijven leggen, ende voor zoveel de losinge van ’t water aengaet, verclaren nyet te connen ontkennen dat mit suyden- ende suytoostenwinden ’t water uuyt Amsterlant op Rijnlandt losende es, [fol. 4] ooc dat mit contrariewinden eenich water op Amsterlandt losende ‘tselve in allen gevalle mit de voors. suyden- ende suytoostenwinden weder op Rijnlant terugge gedreven wordt; ende in allen geval dat ’t water meest es sackende op Rijnlant voors., welcke voors. Bilredam bij meester Pieter Bruyns, gesworen lantmeter van Rijnlandt, bevonden es wijt te wesen twaelf voeten ende diep in regard van ’t jegenwoordich water vierdalve voeten. Ten selven daege sijn de voors. gecommitteerden gereyst naer Sevenhoven, alwaer zij bevonden hebben de landtscheydinghe tusschen Rijnlant ende ’t Sticht tot verscheyden plaetssen open te wesen ende dat in den Sevenhovenschenwech leggende es een brugge die bij de voorscreven meester Pieter Bruynsz. wijt bevonden es thien voeten ende diep vier voeten twee duym, waerdeur een gemeene vaert wort gehouden, onder andere responderende deur de voors. lantscheydinge, aen welcke brugge een schotdeur is hangende, die men mach neder laeten vallen, gelijc ooc in den voors. wech omtrent de crom lopende naer Nieuweveen bevonden es een ander brugge sonder schotdeur. Ende naerdat de voors. gecommitteerde voor hen ontboden hadden den schoudt, [fol. 5] ambachtsbewaerders ende secretaris van Sevenhoven voorseyt ende denselven gevraecht was hoelange de voorscreven respective bruggens gelegen hadden, tot wat eynde de schotdeur aen d’eene brugghe gemaect was, ende of ’t lant van Rijnlandt mit ’t water comende uyt Amsterlandt ende ’t Sticht beswaert was dan niet, verclaerden sijluyden dat zij contribueerden mit die van ’t Sticht ende consequentelic van Amsterlandt ende dat zij geseten waren tusschen d’selve ende tusschen die van Rijnlandt, mits ‘twelc hen niet vrij en stont dienaengaende behoorlicke verclaringhe te doen. Dan bekenden wel dat heurluyder water bij suyden- ende suytwestenwinden losende was zo op Rijnlandt als op Amsterlandt ter plaetssen daer de sluysen meest ofgingen ende ’t water getrocken worde ende sackende was, vougende daerbij dat bij noortwesten winden ’t water uuyter meeren uyt Rijnlant op Amsterlandt heftich worde gedreven, mer dat ‘tzelve water mit stil weder ende bijsonder mit suyt- ende suytwestenwinden wederomme terugge was keerende, eensdeels op Rijnlant losende, ’t rest op Amsterlandt, doch naer de sluysen in den Sparendamschen dijc ende binnen Amsterdam respective gelegen, die alsdan meest ’t water treckende ende losende waeren, ende belangende de voors. respective bruggen seyden deselve solange ghelegen te hebben dat gheen memorie van menschen ter contrarie en gedenct ende dat de [fol. 6] voors. schotdeur aen de eene brugge es gemaect in de plaetsse van de vers. open lantscheydinghe, sodat men bij noodt van water deselve soude laten nedervallen ende anders niet, ende dat d’ ander brugge alleen is leggende tot geryff van twee buyrluyden om hen woninghe aen ende off te comen. Dat mede den dijcgrave van Amsterlant sijn schou doende ende siende ’t water loopende op Rijnlant, zeer wel tevreden es, dat de schotdeur niet nedergelaten en wordt, mer ter contrarie ’t water op ’t Sticht ende consequentelic op Amsterlant lopende ende de schotdeur open sijnde, dat denselven alsdan geen contentement en heeft mer mach wel lijden dat in sulcken geval de schotdeur nedergelaten sijnde, ’t rest van het buytenlant, weesende weynich mergentalen, mit Rijnlant gemeen ende ongescheyden blijft leggen. Opten 22en aprilis anno voorscreven zijn de voors. gecommitteerden gereyst tot in de Amstel ende voorts deur de Legmeer tot op den Legmeerdijc, in welcken dijc eerst bevonden es een brugghe toegeworpen te sijn, ‘twelc so de voors. gecommitteerde geseyt worden gedaen es geweest bij den dijcgrave van [fol. 7] Amsterlandt ten vervolge van de waersluyden van Weesp, Abcou ende anderen, overmits d’selve wilden seggen mit ’t water van Rijnlant beswaert te worden, beneden welcke toegeworpen brugge noch een open brugge leggende is. Ende voorder gaende tot naer den Noordam, es onderwegen bevonden een nieuwe brugge genomt de Legmeerbrugge, die bij de voors. meester Pieter wijt bevonden es 12 voeten, aen dewelcke twee wachtdeuren sijn gemaect die vanselffs mogen opengaen als ’t water uyte Legmeer tot op Aelsmeer naer de Meer ende sulcx op Rijnlandt es losende, gelijc ter contrarie deselve wachtdeuren toegedreven mogen worden ten tijde als ’t water uuyt Rijnlandt tot naer de Legmeer gedreven soude mogen worden. Ende heeft Vranc Corneliszoon, woonende aen de voors. brugge, bij de gecommitteerden gehoort zijnde, verclaert dat de voors. brugge mede toegeworpen geweest es overmits voortijts daeraen gheen wachtdeuren gemaect en waren, ende dat hij daernaer deselve brugge invougen voorseyt weder hadde opgemact mit hulp van die van Aelsmeer, die hij seyde daer deur te varen mit groote schepen. Seyde voorts dat hij Vranc Cornelisz. onlancx geïnsinueert was om de voors. brugge [fol. 8] weder te stoppen ten vervolge van die van Weesp, Abcoude ende anderen, mer dat hij die verhopte open te houden, daertoe die van Amsterdam ooc geerne souden verstaen. Van daer voortgaende tot naer de Noortdammerbrugge is bevonden dezelve brugge open ende sulcx ’t water van Rijnlant ende Amsterlandt aldaer mede gemeen te leggen ende te mogen losen uyte Legmeer tot in de Nieuwe Meer ende wederomme uyte Nieuwe Meer tot in de Legmeer. Belangende de hoeltgens gemaect in den Amsterveenschenwech en is bij de gecommitteerden aldaer niet bevonden, mer zo daerinne eenige leggende zijn, souden deselve soo diep geleyt wesen, dat men daeroff bijsonder mits de hoochte van ’t water niet en heeft connen sien, ende in allen gevalle soude Rijnlant in respect van de open lantscheydinge ende grote bruggens hiervoor perticulierlicken verhaelt, weynich interest hebben bij ’t water comende uyte Meer deur deselve hoeltgens, sulcx ooc de voors. gecommitteerden onderrecht zijn eenige hoeltgens in den voors. Amsterveenschenwech geleyt te wesen tot ververssinge van ’t water voor de beesten. [fol. 9] Ten oorconde van al ‘twelc desen geteyckent es bij de voorscreven gecommitteerden ende secretaris den voorscreven tweeendetwintichsten aprilis ende is onderteyckent: Johan van Duvenvoorde, W. Deyman, G. Willems, D Egmont. Opten lesten aprilis 1592 sijn de voors. heere van Warmont mitten secretaris ende de burgermeesteren gecomen in den dorpe van Aelsmeer ten huyse van Pieter Lou Cornelisz., schoudt aldaer, welcken schoudt alsooc Cornelis Thaemszoon, oudt-ambachtsbewaerder, Reyer Claesz. ende Henric Hermansz., oudt-schepenen, al woonende aen de Kercbrugge gelegen in den dorpe van Aelsmeer voors., bij de voors. gecommitteerden gevraecht zijnde of die van Aelsmeer ende consequentelic ’t Lant van Rijnlant niet en was bezwaert mit ’t water comende uyt ’t Sticht ende Amsterlandt, hebben gelijckelijc verclaert dat henluyden kennelijc es ende zij daegelijcx sien, ooc overlange [fol. 10] jaeren gesien ende van verscheyden oude luyden gehoort hebben dat die van ’t Sticht ende Amsterlant genouchsaem gestaedelic hen waeter losen op Aelsmeer ende oversulcx op Rijnlandt deur de bruggen gelegen in den Legmeerdijck, de wech van Cudelstaert ende de Calslagerdijc respective; item als ’t water bij noortwesten storm al gedreven wort op ’t Sticht ende Amsterlandt, dat ‘tselve waeter den storm cesserende ende ‘tzij hoe den wint es, wedercompt op Rijnlandt voorscreven; dat mede de molens in ’t Sticht ende Amsterlandt malende ’t water zulcx op Aelsmeer ende op de vorder waeteren van Rhijnlandt gedreven wordt met niet alleen besuyden ende suytoostenwinden, mer mede bij stil weder dat als ’t landt in ’t Sticht ende Amsterlandt droochgemalen es, ’t landt in Aelsmeer ende voorder in Rijnlant geheel mittet waeter belast es, ‘twelc mittertijt deur de Rijnlantsche sluysen losen moet, vougende daerbij dat ‘t waeter uyt ’t Sticht ende Amsterlandt voorscreven wel thien daghen op Rijnlant es losende aleer daerentegen ’t water uuyt Rijnlant voorn. tot in ’t Sticht ende Amsterlant voorscreven eenen dach loopende is, ‘twelck als geseyt es evenwel weder terugge op Rijnlandt gedreven wordt, in sulcker vougen dat indien Rijnlandt van de vreemde [fol. 11] wateren bevrijdt waere, ’t water in Rijnlandt dicwils een halve voet, een voet ende daerenboven lager soude wesen als ‘tzelve jegenwoordelick eenichsints can gebeuren; verclaerden voorder die voors. persoonen dat zij tot geryff van de scheepvaert de bruggens in de Legmeerdijck zeer qualyc soude connen missen. Ende dat men ’t water uyt ’t Sticht ende Amsterlandt soude connen schutten ingevalle aen de voors. bruggen aen de zijde van Amsterlant goede drijvende wachtdeuren gemaect waeren, die bij upwaeter vanselfs souden mogen toegedreven worden; mer ter contrarie was hen kennelic dat aen de Rijnlantsche zijde aen de voors. bruggens gelijcke deuren waren gemaect die vanzelfs opengaen als ’t water uyt ’t Sticht ende Amsterlandt compt te losen tot op Rijnlandt ende bij noortwesten storm als ’t water uuyte Meeren soude mogen loopen naer Amsterlant zo worden de voors. deuren toegedreven ende ’t water geschut. Op ‘tgunt voors. es, mede gehoort zijnde Cornelis Hendricxz., molenaer, woonende aen de cleyne brugge in Aelsmeer voorscreven, verclaerde denselven al ‘tzelve warachtich ende hem mede wel kennelyc te wesen, vougende daerbij dat hij aen de voors. brugghe beth als 25 jaeren gewoont ende sulcx de losinge van ’t water comende uuyt ’t Sticht ende [fol. 12] Amsterlandt tot laste van Rijnlandt daegelycx gesien heeft. Item zijn de voors. gecommitteerden voorts van Aelsmeer gereyst tot aen de Legmeerdijc, alwaer zijluyden bevonden hebben een open brugge daeroff voorgaende geen inspectie genomen ende sulcx in het eerste verbael geen mentie gemaect en es, welcke brugge leyt bij ’t scheyt van de Noortveen ende Prosdij, genomt zijnde de Noortveenderbrugge ende respondeert opte Stommeer ende voorts op de voors. kerc ende cleyne bruggen, wesende dezelve brugge bij meester Pieter Bruynszoon, gesworen lantmeter van Rijnlant, wijt bevonden 11 voeten ende diep 6½ voeten, deur welcke brugge de vers. gecommitteerden gesien hebben dat ’t water, den wint wesende noorden bij stil weder, zo datter egeen wint en was wayende, zeer dapper heeft geloost ende gesact op Rijnlandt. Sijn voorts de voorscreven gecommitteerden van daer gegaen tot naer Cudelsteert, alwaer sijluyden in de Cuydelsteertschewech, gemeen leggende mitte Legmeerdijc, bevonden hebben noch een open brugge, wijt 12 voeten, diep vier voet twee duym ende hooch [fol. 13] uuytet waeter 6½ voet, daerdeur ’t water losende was invougen voorseyt. Voorder gaende naer Calslagen hebben in de voorscreven wech van Cudelstaert noch een open brugge gevonden, wijt sijnde 11 voet, diep vijf voet, hooch uyte waeter zes voeten, welcke brugge responderende recht opte Legmeer, is ’t water mede daerdeur losende alsvooren. Item gecomen wesende in Calslagen omtrent de kerc aldaer, hebben de voors. gecommitteerden in de Calslagerdijc gemeen mitte voors. Cudelsteertschen- ende Legmeerdijcken gevonden een nieuwe brugge, wijt elf voeten, diep zes voeten ende hooch uyten waeter gelijcke zes voeten, deur dewelcke gelijcke losinge van waeter is als voors. staet. Dan waren aen de voors. brugge om te schutten ’t water van Rijnlandt dat ‘tzelve niet en soude mogen comen op ’t Sticht ende Amsterlandt goede verzeeckerde deuren aen de Rijnlantsche zijde gemaect, zoo ooc aen de Amsterlantsche sijde lage schotdeurkens gemaect waren, wesende oudt, geramponeert ende ondicht. Tot kennisse van alle ‘twelc desen bij de gecommitteerden ende secretaris geteeyckent [fol. 14] es opten voors. lesten aprilis 1500tweeendetnegentich, ende is onderteeyckent: Johan v Duvenvoorde, W. Deymans, G. Willemszoon, D. Egmond. Aldus stont ondergescreven: Naer collatie jegen d’originaelen gedaen es desen accorderende bevonden huyden den tweden may 1593 bij mij, ende was ondergeteeckent: D. Egmont. [hieronder in het handschrift van Jan van Hout] Voor copie uyt copie ondergeteyckent alsboven, uut dewelcke de jegenwoordige vergeleecken zijnde bevonden es overeen te comen; uytgegeven desen 14en septembris 1593 bij mij, der stadt Leyden secretarys, J. van Hout. Achterop de kaft in het handschrift van Jan van Hout: 17. Hierna volgt nog een lijst van alle stukken e.d. van het Hoogheemraadschap die betrekking hebben op de landscheiding tussen Rijnland en Amstelland, tellende 23 nummers, met enige aanvullingen van Van Hout. Dit Recuiel van de stucken rustende onder den Hogeheemraden van Rijnlandt roerende het stoppen van de lantscheydinge tusschen Rijnland ende Aemsterlandt is dus een opsomming van stukken vanaf 1364 die Van Hout te eniger tijd had gekopieerd of laten kopiëren. Nr. 17 van deze lijst, hierboven getranscribeerd, wordt omschreven als Verbael gehouden bij den heer van Warmont com sociis opten 21en aprilis 1592, en nr. 19: Verbael ende informacie gehouden opten 18en aprilis 1592 ende ander volgende daghen nopende de bruggeh in de wegen ende anders bij die van Leyden alleen. Die inspectie (19) gaat dus vooraf aan die van de Heer van Warmond (17). De lijst gaat door met o.m. 21: Verbael van de inspectie dienvolgende genomen den 15en juny 1593, en 23: Verbael van de secretaris van Rijnlant ende de lantmeeter gevolcht in crachte ende conform den laetsten begreepen in ’t voors. verbael geteyckent 21. De hierboven door Van Hout gedateerde afschriften van 16 september 1593 doen vermoeden dat dit muisje nog een lange staart gekregen heeft. Als een soort later gevonden stuk dat in deze lijst ontbrak heeft Van Hout in dit dossier gevoegd een kopie van een uitspraak van het Hof van Holland van 31 januari 1530 over landscheidingen, hoewel hij het trefwoord Binnenvaerten erop geschreven heeft. Dit stuk zal gediend hebben om extra argumenten te vinden in deze zaak. |