BETGEN (BETKIIN) |
BETGEN (BETKIIN)
Missch. verwant met het vorige geslacht.
CLAAS BETGEN (BETKIIN)
beroep:
voller (1393, GvH. 228 f. 86v., d.i. Secr. 80 f. 52); vleeshouwer (1399-1400, Rek. Lei., I 90); drapenier (1420, Posthumus, Bronnen, 122).
woonhuis:
aan het Rapenburg, verm. 1417-18 (Ke. 323 (11) f. 43v.).
huisbezit:
een huis en erf belast met huur aan St. Pieterskerk, 1409-10 verkocht (Ke. 323 (8) f 15).
landbezit:
* ½ raamstede in St. Pietershoeve, waarop een rente met de houde t.g.v. St. Pieterskerk, 1398-99 verkocht (Ke. 323 (1) f. 5 en 9, 323 (2) f. 7).
* een erf in St. Pietershoeve, tussen Nieuwe Vollersgracht en Hoeflaan, verm. 1398-99, 1402-03 in andere handen (Ke. 323 (1) f. 7v. en volgende rek.; (5) f. 14v.).
rentebezit:
een rente op een huis en erf aan de Oude Rijn; 17 mei 1424 verkocht (Ga. 1003).
borgstelling:
22 juli 1403 Claas Frankenz. (Secr. 20 f. 14).
varia:
zegel: 3 hoorns (Ke. 509, 6 nov. 1421).
familie:
tr. Lijsbeth, dr. van Jacob van Endegheest en Katrijn (die later Walich Hagen huwde en ovl. voor 6 nov. 1410, Ga. 94). Claas' ouders waren Gijsbrecht Goussen en Alijd. Zijn moeder was 29 mei 1406 weduwe (Ga. 334 (6) f. 10v. en W. 428 f. 101). Zijn vader was 1397 belender van een huis aan de Breestraat (Weesk. 608 f. 1v.).
Auteur | Fred van Kan |
Publicatie | Het Leidse Patriciaat |
Home | www.oudleiden.nl |