bis_1502_intro Leiden 1502

Vermogensbelasting

Introductie
bis_1502_intro
De Leidse vermogensbelasting van 1502[1]
(ELO, SA I, inv. 581, fol. 30r e.v.)[2]
Halverwege de jaren 1490 verkeerde Leiden in zodanig ernstige financiële moeilijkheden dat het stadsbestuur moest overgaan tot de heffing van een directe belasting op het vermogen van de stedelijke bevolking. Oorzaken van de geldelijke problemen waren onder meer de dure en handelsontwrichtende oorlogen onder het bewind van Maximiliaan van Oostenrijk, de toenemende inflatie, de oplopende schulden bij de Engelse wolstapel in Calais, het nazinderen van de boete van 50.000 pond voor de Hoekse bezetting van de stad in 1481, en, niet in het minst, het financiële wanbeleid van de Leidse magistraat.
Aanvankelijk werd in de verkoop van rentebrieven[3] en in accijnsverhogingen[4] een oplossing gezocht, doch niet gevonden. De uitstaande schulden liepen verder op en in 1494 stond Leiden aan de rand van het faillissement. Maximiliaan en Filips (de Schone) verleenden de stad nog hetzelfde jaar uitstel van schuldaflossing, samen met een eerste "Staat van atterminatie" die bepaalde hoe de sanering van de stadsfinanciën moest gebeuren.[5] Ook deze maatregelen hadden geen succes, waarop in 1496 het gerecht en de vroedschap op advies van acht gedeputeerden tot een hoofdelijke omslag besloten. Dat advies hield in: het heffen van een vermogensbelasting of imposicie van 1% die, naar men hoopte, jaarlijks 10.000 ponden van 40 groten zou opleveren.[6] Het volgende jaar werd door de schout en het gerecht, met behulp van de bonmeesters, het vermogen van alle gezinshoofden getaxeerd, en in de loop van 1498 werd tot de effectieve inning overgegaan.[7] De resultaten werden opgetekend in de tresoriersrekening over het boekjaar november 1497 - november 1498.[8] Die registratie gebeurde zodanig minutieus, dat de gegevens toelaten de sociale en economische structuur van Leiden op het einde van de vijftiende eeuw nauwkeurig in kaart te brengen. De vermogensbelasting van 1498 is een om die reden vaak gebruikte bron.[9] Door Dirk Jaap Noordam werd zij op de website van de Vereniging Jan van Hout reeds voor een breed publiek toegankelijk gemaakt.
De imposicie van 1498 was echter geen eenmalig gegeven. Ze werd ook de volgende negen jaren overgedaan, zij het met minder succes. Van de jaren 1499, 1500 en 1502 zijn de betalingslijsten bewaard.[10] Het kohier van aanslagjaar 1501-1502 is na de lijst van 1498 het meest omvangrijk, en de gegevens lenen zich bijvoorbeeld goed voor onderzoek naar de stabiliteit van de (ruimtelijke) vermogensverhoudingen onder de Leidenaars omstreeks 1500.
Dat de kohieren van 1498 en 1502 in omvang verschillen, komt doordat het innen van de belasting bij de laagste vermogensgroepen een groot probleem bleek. In 1498 kwam een aanzienlijk aantal arme huishoudens niet voor taxatie in aanmerking, of zij weigerden te betalen. "Omme die armoede van den schamelen volcke..."[11] besloot het stadsbestuur in de volgende jaren de minimale aanslagvoet op te trekken. Al in 1499 werden "alle die gene die beneden XX [20] stuivers geset zyn geweest"[12] vrijgesteld van betaling, met als gevolg dat het aantal belastingplichtigen dat jaar afnam tot 1.119 gezinshoofden. Van deze 1.119 personen restten er het volgende jaar nog amper 704, omdat de dispensatie verder was uitgebreid naar "alle die gene die beneden II rynsche gulden geset zyn geweest".[13] Of in 1501 aan de minimumaanslag werd gesleuteld, is onbekend. In elk geval moet het stadsbestuur dat jaar op haar stappen zijn teruggekeerd, want in 1502 was de kleinste aanslag weer op 10 stuivers gebracht, in plaats van op twee Rijnsgulden voordien.[14] Het resultaat was dat opnieuw 1.441 gezinshoofden voor belasting in aanmerking kwamen, ruim het dubbele van 1500, maar minder dan de helft van het aantal in 1498. Tabel 2 geeft per bon de verschillen weer tussen de aanslag van 1498 en die van 1502.
De administratieve conventies van het kohier van 1501-1502 zijn dezelfde als deze van het belastingkohier van 1498, en ook werd opnieuw tot doel gesteld 10.000 ponden van 40 groten te innen.[15] Om het toenemende aantal betalingsdispensaties te compenseren, verleende Filips de Schone in 1499 de stad een octrooi om zes jaar lang lijfrenten te mogen verkopen aan "den penninck achtienne", dat wil zeggen, tegen een rente van 5,55%. De verkoop mocht aan de stad niet meer dan 400 gulden van 40 groten kosten. Gezinshoofden die deelnamen in de rentekoop werden in het aankoopjaar van de vermogensbelasting vrijgesteld.[16] Van het aanbod maakten in 1502, het derde jaar van de rentekoop en het vijfde jaar van de impocisie, 161 personen gebruik.[17] De kopers waren voor het merendeel welgestelde Leidenaars. Onder hen de weduwe van Joost de apotheker en de roodzieder Jan Jansz., elk met het op één na hoogste getaxeerde vermogen in de stad: 12.000 lb.[18] Uit de taxatielijst werden de rentekopers echter niet geschrapt. Wel werd bij hun namen en de voorziene heffing, de opmerking genoteerd "heeft renten gecoft ergo hier niet". Deze omstandigheid maakt dat becijferingen voor het jaar 1502 kunnen gebeuren op basis van ofwel a) le oorspronkelijke aanslagen, ofwel b) de effectief betaalde aanslagen, een verrekening van de vervallen aanslagen van de 161 rentekopers met de door hen gekochte renten.
Bij het opstellen van onderstaande tabellen werd gekozen voor de eerste optie, omdat zo alle getaxeerde huishoudens in rekening worden gebracht. Dit brengt ons bij 1.441 gezinshoofden die idealiter 7.921 ponden van 40 groten zouden opgebracht hebben (zie tabel 1: kol. II). Idealiter, omdat de opgetekende maar niet betaalde aanslagen van de rentekopers ingecalculeerd zijn, omdat, ondanks het optrekken van de minimale aanslag, toch nog 45 gezinshoofden van hun betalingsplicht werden ontheven (kol. III). Bij deze 45 personen betrof het in de meeste gevallen een opschorting van betaling. Het gezinshoofd was dan "in surceance tot hy comt tot beter fortune". Zes personen bleken verhuisd of bevonden zich niet in de stad. Alle 45 nulwaarden zijn in onderstaande becijferingen betrokken: de armlastigen omdat hun onvermogen mee bepalend is voor de globale welstand van het bon waarin zij woonden, en de zes verhuizers omdat hun aandeel in de imposicie verwaarloosbaar is.
Om vergelijking met de verwante digitale publicaties van Dirk Jaap Noordam te vereenvoudigen, is een soortgelijke tabelopmaak gebruikt. Tevens werden de (voor)namen en patroniemen gestandaardiseerd ter bevordering van het opzoeken en sorteren binnen de gegevenslijsten.
Tim Bisschops
Universiteit Antwerpen / FWO
April 2008

 

Tabel 1 Leiden: vermogensbelasting 1501-1502,
aantal en omvang van de bijdragen per bon
Bon I II III IV V
  aantal % totaal % min. max. gem.
Levendaal 29 2,0 36,4 0,5 0,5 6 1,3
Overmare Rijnzijde 62 4,3 121,2 1,5 0 20 2,0
Overmare Landzijde 39 2,7 90,0 1,1 0 24 2,3
Hogewoerd 112 7,8 260,0 3,3 0 30 2,3
Maredorp Landzijde 93 6,5 257,3 3,3 0 69,5 2,8
Nicolaasgracht 110 7,6 382,8 4,8 0 28 3,5
Rapenburg 111 7,7 411,4 5,2 0 120 3,7
Maredorp Rijnzijde 76 5,3 338,7 4,3 0 138 4,5
Gasthuis 83 5,7 378,9 4,8 0 60 4,6
Wanthuis 84 5,8 414,9 5,2 0 34 4,9
Kerkvierendeel 90 6,2 459,7 5,8 0 36 5,1
Vleeshuis 42 2,9 253,8 3,2 0 120 6,0
Over 't Hof 65 4,5 422,1 5,3 0 96 6,5
Nieuwland 106 7,4 700,1 8,8 0 84 6,6
Gansoord 78 5,4 722,2 9,1 0 100 9,3
Wolhuis 77 5,3 723,7 9,1 0 108 9,4
Zevenhuizen 85 5,9 847,6 10,7 0 120 10,0
Burgstreng 99 6,9 1.100 13,9 0 108 11,1
Totaal 1.441 100 7.921 100 0 138 5,5
Bronnen ELO, SA I, inv. 581, fol. 30r e.v.;
ELO, SA I, inv. 945

 

Tabel 2 Leiden: wijzigingen in het
aantal aanslagen en in de gemiddelde bijdragen,
1498 <>1502
Bon 1498
aantal
1502
aantal
%
I
1498
gem.
1502
gem.
%
II
Overmare Landzijde 149 39 - 74 0,60 2,31 + 285
Maredorp Landzijde 314 93 - 70 1,10 2,77 + 152
Rapenburg 345 111 - 68 1,30 3,71 + 185
Hogewoerd 296 112 - 62 1,00 2,32 + 132
Nicolaasgracht 266 110 - 59 1,50 3,48 + 132
over 't Hof 137 65 - 53 4,00 6,49 + 62
Gasthuis 156 83 - 47 3,70 4,57 + 23
Kerkvierendeel 167 90 - 46 3,00 5,11 + 70
Zevenhuizen 153 85 - 44 7,60 9,97 + 31
Maredorp Rijnzijde 134 76 - 43 2,80 4,46 + 59
Vleeshuis 74 42 - 43 1,40 1,95 + 40
Overmare Rijnzijde 108 62 - 43 4,10 6,04 + 47
Nieuwland 182 106 - 42 4,40 6,60 + 50
Levendaal 48 29 - 40 1,20 1,26 + 5
Gansoord 127 78 - 39 4,70 9,26 + 97
Wolhuis 121 77 - 36 6,80 9,40 + 38
Burgstreng 131 99 - 24 9,30 11,11 + 19
Wanthuis 102 84 - 18 4,60 4,94 + 7
Bronnen ELO, SA I, inv. 578, fol. 27v e.v. 
ELO, SA I, inv. 581, fol. 30r e.v.

 

 
Noten
 1 Deze bron werd bewerkt in functie van een comparatief onderzoek naar de vermogensspreiding in de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne stad: Bisschops, T., Leven aan de rand? Proeve tot duiding van eenheid, verscheidenheid en continueit in de vermogensverhoudingen in en om de stadsrand. Leiden en Oudenaarde aan het einde van de middeleeuwen (ca. 1430 - ca. 1530), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Antwerpen, 2006. Een exemplaar, met uitvoerige gegevensanalyse, is consulteerbaar bij Erfgoed Leiden en omstreken (ELO).
 2 Van de heffing van het jaar 1502 zijn zowel het taxatieregister als de belastinglijst bewaard. Het register staat in de gedrukte inventaris omschreven als: "954 Rekening van het bongeld, z.j., 1e helft 16de eeuw". Overvoorde, J.C. en J.W. Verburgt, Archief der secretarie van de stad Leiden, 1253-1575. Inventaris en regesten, Leiden, 1937, 88. Sinds de datering en identificatie door Koning is het stuk in de elektronische inventaris te vinden als "Rekening van de scattinge", (1502), ELO, SA I, inv. 945. D. Koning, " Het geboortejaar, de moeder en de woning van Lucas van Leyden", LJB, 1959, 82-90, waarvan 86. De ontvangsten zelf zijn verantwoord in de tresoriersrekening van hetzelfde jaar: Rekeningen van de tresoriers, 1501-1502, ELO, SA I, inv. 581, fol. 30r e.v.. De gegevens van de digitale publicatie zijn afkomstig uit de tresoriersrekening en werden geconfronteerd met de transcriptie en berekeningen door amateur-historicus J. Rustige: 5e jaar Imposicie 1502, ELO, Collectie J. Rustige, typoscript, zonder inv., ongenummerd.
 3 Blok, P.J., Eene Hollandsche stad in de middeleeuwen, 's-Gravenhage, 1883, 183.
 4 Marsilje, J.W., "Bestuur en rechtswezen", in: idem (red.), Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad, deel 1: Leiden tot 1574, Leiden, 2000, 59-94, waarvan 88-89.
 5 Machtiging, 4-06-1494, ELO, SA I, inv. 467, reg. 1080.
 6 Rapport, 17-06-1496, ELO, SA I, inv. 460. De staat van de jaarlijkse inkomsten en uitgaven van de stad, opgemaakt door de gedeputeerden omstreeks 1496 is te vinden als SA I, inv. 461.
 7 de Boer, D.E.H., "Te vongelinc geleit'. Sociale en economische problemen in Leiden aan het eind van de middeleeuwen", in: idem (red.), Leidse facetten. Tien studies over Leidse Geschiedenis, Zwolle, 1982, 7-24, waarvan 8-9; en J. Rustige, Imposicie 1498, 1499, 1500 en 1502, ELO, Collectie J. Rustige, typoscript, zonder inv., ongenummerd.
 8 Het kohier van het aanslagjaar 1497-1498 zit besloten in: Rekeningen van de tresoriers, 1497-1498, ELO, SA I, inv. 578, fol. 27v e.v.
 9 Onder meer volgende (deel)studies zijn te vermelden:

D.E.H. de Boer, "Die Politische Elite Leidens am ende des Mittelalters. Eine Zwischenbilanz", in: H. Schilling en H. Diederiks, Bgerliche Eliten in den Niederlanden und in Nordwestdeutschland. Studien zur Socialgeschichte des europschen Bgertums im Mittelalter und in der Neuzeit 23, Keulen en Wenen: Blau Verlag, 1985, 85-109, waarvan 97-103;

idem, "'Te vongelinc geleit", 8-11;

A.J. Brand, Over macht en overwicht, Stedelijke elites in Leiden (1420-1510), Studies in Urban Social, Economic and Political History of the Medieval and Modern Low Countries 6, Leuven/Apeldoorn: Garant, 1996, 115-117;

idem, "Sociale omstandigheden en charitatieve zorg", in: J.W. Marsilje (red.), Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad, deel 1, 121-124;

J.D. Noordam, "Leiden in Last. De financie positie van de Leidenaren aan het einde van de Middeleeuwen", in: Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 2001, Leiden: Dirk van Eck-Stichting, 2001, 16-40, waarvan 22-27;

N.W. Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche Lakenindustrie, deel 1: De middeleeuwen (veertiende tot zestiende eeuw), 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1908, 386-391.
 10 De tresoriersrekening over het boekjaar 1500-1501 ontbreekt, en na 1502 treffen we in de rekeningen geen belastinglijsten meer aan. De jaren 1499 en 1500 zijn te vinden in: Rekeningen van de tresoriers 1498-1499, ELO, SA I, inv. 579, fol. 27v e.v.; en idem, 1499-1500, ELO, SA I, inv. 580, fol. 34r e.v..
 11 Rekeningen van de tresoriers, 1498-1499, ELO, SA I, inv. 579, fol. 27r.
 12 Ibidem.
 13 Idem, 1499-1500, ELO, SA I, inv. 580, fol. 34r.
 14 Idem, 1501-1502, ELO, SA I, inv. 581, fol. 30r.
 15 Rekeningen van de tresoriers 1501-1502, ELO, SA I, inv. 581, fol. 30r.
 16 Octrooi, 4-10-1499, ELO, SA I, inv. 795, reg. 1122.
 17 De resultaten van de rentekoop zijn eveneens in de tresoriersrekeningen geboekt, voorafgaand aan het kohier van de vermogensbelasting, ELO, SA I, inv. 581, fol. 26v-29r. In 1502 bracht de verkoop van renten 839,10 ponden Vlaams op (lb.Vl.). Rustige, die de resultaten van zowel de vermogensbelasting als de rentekoop onderzocht, kwam tot de conclusie dat de stad aan de verkoop van renten, na aftrek van de voorziene aanslagen van de 161 kopers, een meeropbrengst van 643 pond Hollands (lb.Holl.) overhield. Met een jaarlijkse uitkering van ruim 260 lb.Holl. was deze meeropbrengst na drie jaar verdwenen. J. Rustige, 3e renten koop en daardoor vervallen aanslagen, ELO, Collectie J. Rustige, typoscript, zonder inv., ongenummerd.
 18 Rekeningen van de tresoriers 1501-1502, ELO, SA I, inv. 581, fol. 27v/38v en 29r/49r. De weduwe van de drapenier Claes Aelwijnsz. uit het bon Marendorp Rijnzijde betaalde met 138 lb. de hoogste bijdrage (ELO, SA I, inv. 581, fol. 50r). Wijlen haar echtgenoot bracht ook al in 1498 met 144 lb. het hoogste bedrag op (ELO, SA I, inv. 578, fol. 83v).
 

 

Publicatie Auteur
Belasting 1502
Lening 1508
Tim Bisschops 2008
Universiteit Antwerpen / FWO