De broeder- en zusterschap van St. Franciscus confessor (snijders of kleermakers) in de St. Pancraskerk te Leiden 1436 - 1578
Donatie Vereniging Jan van Hout |
Transcriptie Hans Endhoven |
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Vereniging Jan van Hout heeft het bestuur 24 november 1998 aan het Gemeentearchief van Leiden (nu Erfgoed Leiden en omstreken) vier door koop verworven charters aangeboden. De stukken betreffen het snijders- of kleermakersambacht. Ze bestrijken de periode 1436-1578 en bieden daarmee een zeldzame mogelijkheid tot onderlinge vergelijking. De charters berusten bij Erfgoed Leiden e.o. onder het Gildenarchief, inventarisnrs. 694a tot en met 694d.
Hans Endhoven
Leiderdorp, februari 2004
Kleermakersgilde 1436
Op 18 februari 1436 verlenen schout, schepenen en raad van Leiden alle goede devote mensen in de stad toestemming tot het oprichten van een broederschap en zusterschap in de St. Pancras, thans beter bekend als de Hooglandse kerk.
De doelstelling is glashelder: "om aldaer te doen goede diensten mit missen, vighelien [nachtwaken] ende mit allen anderen goeden werken" waarmee men God, Maria en St. Franciscus lof en eer kan bewijzen. Eigenlijk moet de volgorde voor een goed begrip worden omgedraaid. Franciscus was reeds bij zijn dood in 1226 legendarisch en de meest populaire heilige van de middeleeuwen.
Door hem na te volgen in een arm en boetvaardig leven hoopt de gelovige meer in de nabijheid van Maria en uiteindelijk van God te kunnen verkeren. We hebben hier derhalve te maken met een der vele voor deze tijd kenmerkende devote lekengezelschappen. Ook het later in kunstenaarskringen beroemde Leidse kloostertje St. Hieronymusdal of Lopsen aan de Steenstraat is oorspronkelijk door vrome burgers gesticht.
De goede diensten zullen worden gehouden op het St. Franciscusaltaar. In zijn standaardwerk over de St. Pancras komt de bekende kerkhistoriscus Leverland tot de conclusie dat de kooromgang circa 1430 is gebouwd. En in de noordelijke omgang wordt enkele jaren later voor het eerst een St. Franciscusaltaar vermeld, een van de achtentwintig altaren in de kerk. Het kleine chartertje, perkament is duur, geeft geen verdere bijzonderheden.
Kleermakersgilde 1519
Die volgen eerst in een aanzienlijk omvangrijker charter uit 1519. Allereerst wordt een historisch overzicht gegeven. Het blijkt dat sedert 1436 vooral snijders lid zijn geworden. Mogelijk hebben leden van deze beroepsgroep tot de oprichters behoord. De groep is kennelijk niet talrijk, want men geeft te kennen niet langer in staat te zijn het onderhoud van het altaar te bekostigen. Dat komt vooral door het ontbreken van mogelijkheden om boetes te innen. Want hoewel de broeder- en zusterschap zich heeft ontwikkeld in de richting van een gilde is er immers geen sprake van gildedwang. Lang niet iedere Leidse collega is lid en levert een bijdrage in de kosten. Kooplieden en marskramers van buiten de stad dragen al helemaal niets bij. Tenslotte zijn er dan nog de knechten en vrouwen die bij mensen thuis werken.
Schout c.s. achten de klachten legitiem. Zij geven ordonnanties of regels voor het lidmaatschap, met als voornaamste bepaling dat uitsluitend poorters een meesterij mogen beginnen of tafel houden. Uit de omschrijving kan men opmaken dat het ambacht letterlijk zittend op een tafel wordt uitgeoefend! Buitenlieden mogen wel hun waren op de Leidse markt verkopen, maar dan moeten ze wel lid zijn. Een uitzondering geldt natuurlijk voor de twee vrije jaarmarkten. De geproduceerde kledingstukken betreffen onder meer vrouwenkeursen, steekmouwen, kousen, wambuizen, tabberds en halskragen. De verschillende te betalen bedragen bij entree, beëindiging, overlijden en overtredingen zijn nauwkeurig vastgelegd, evenals de bestemming der gelden. In sommige gevallen ontvangt het altaar betaling in natura, namelijk in ponden was. Vrouwen maken expliciet deel uit van het ambacht. Als zij met de hand nieuw werk maken, dan zullen zij lid zijn en het altaar voldoen gelijk de snijders. Er komt een bestuur in de vorm van vier "homans" met specifieke bevoegdheden, zoals de organisatie van de jaarlijkse maaltijd. Hoogtepunt van het jaar vormen de feestelijkheden rondom de dag van St.Franciscus. Het religieuze karakter van de broeder- en zusterschap komt tot uiting in de precieze beschrijving van verplichtingen inzake het mis horen en de plechtigheden bij overlijden van collega's.
Kleermakersgilde 1561
Het derde charter ziet het licht in 1561. Opnieuw stellen de broeders het onderhoudsprobleem van het altaar aan de orde en geven mede als oorzaak het verplichte spel in de ommegang. Nu is deze plechtige sacramentsprocessie, een van de grootste jaarlijkse stadsevenementen, wel een belasting. Alle ambachten en leden moeten daar aan meewerken. De hele organisatie vergt veel tijd en valt misschien het beste te vergelijken met de huidige 3 oktoberoptocht. De kosten komen voor rekening van het ambacht en de snijders moeten maar zien hoe het eigen werk op tijd klaar komt.
Waarschijnlijk zal het ook nog een drukke periode zijn vanwege bestellingen voor kostumering en nieuwe kleding. Merkwaardigerwijze vinden we hiervan nauwelijks iets terug in het charter. Alsof het niet meer dan een diplomatieke aanleiding betreft. Schout c.s. benadrukken nogmaals de verplichte aanwezigheid en de boete bij ongeoorloofde afwezigheid. Daarmee lijkt dit punt afgehandeld. De werkelijke klacht van de homans schuilt in het verdere verzoek om enige ordonnanties. Het ambacht kampt met een kwaliteitsprobleem! Men denkt dit op te lossen door het instellen van een "prouve"
Deze meesterproef zal men afleggen tegenover de homans, alsmede twee jaarlijks door het gerecht aan te stellen proefmeesters op voordracht van het ambachtsbestuur. De proef bestaat uit twee gedeelten. De toekomstige meester beantwoordt eerst vragen over de hoeveelheid benodigde stof voor bepaalde kledingstukken. Vervolgens krijgt hij opdracht om een patroon te tekenen. Slaagt de kandidaat voor beide onderdelen, dan wordt hij als meester toegelaten en trakteert hij de examinatoren op een eerlijke maaltijd ter waarde van twee karolusgulden.
Vrouwen krijgen vrouwelijke proefmeesters en behoeven alleen vrouwenwerk te maken. Wie zakt krijgt een herkansing, maar pas na een half jaar. De professionalisering van de meesters leidt tevens tot een meer strikte afbakening van knechten en leerlingen, ook waar het eigen kinderen betreft. Hun positie wordt nu duidelijker omschreven
Leerlingen blijken niet altijd welvarend. Zo wordt de gift aan het altaar bij de aanvang van de leertijd kwijtgescholden als het kind om brood moet bidden! Snijder zijn is niet langer een beroep voor het leven. Sommige snijders houden het kennelijk tussentijds voor gezien en kiezen voor een ander beroep. Voor deze uittreders wordt een regeling getroffen, ook al is de uittreding van tijdelijke aard. We vinden hierin de neerslag van de economische situatie. Het gaat al vele jaren minder florissant in het Leidse zakenleven. Mede door het ontbreken van langere economische perioden van voorspoed zoeken middenstanders hun heil in een combinatie van beroepen. Binnen die combinatie kan dan gemakkelijker het accent verschuiven in de richting van het meest winstgevende. Hoewel middeleeuwers wel vaker een "bijbaan" hebben, constateren we nu duidelijke omslagen: een snijder wordt lakendrapier, een apotheker werpt zich op de exploitatie van lakenramen, een mandenmaker gaat brood bakken, enz. Voor onderzoekers zijn dergelijke wijzigingen een ramp, maar dat terzijde.
Kleermakersgilde 1578
Het vierde en laatste charter uit 1578 overtreft de voorgaande charters wat betreft helderheid van formulering en logische opbouw. Ambtenaren zouden zeggen: een glad en gelikt stuk. Geen wonder, want de opsteller die het charter mede ondertekent is niemand minder dan de ons welbekende stadssecretaris en administratief meesterbrein Jan van Hout.
Hij gebruikt als eerste de moderne term kleermaker naast die van snijder. Nog steeds wordt als uitgangspunt het poorterschap gehanteerd, maar daarna gaat Van Hout ook direct over naar een aantal regels betreffende de meesterproef. De kandidaat betaalt nu examengeld en de maaltijd voor de examinatoren is afgeschaft. Naast de rechten worden vooral de plichten geaccentueerd. De homans moeten een ambachtsregister bijhouden waarin alle belangrijke zaken op datum staan opgetekend, zoals de namen der leden, de leerlingen, ontvangsten en uitgaven, boeten enz. Het gerecht heeft zodoende een controlemiddel bij eventuele geschillen. Het bestuur wordt niet langer door coöptatie vernieuwd. In het vervolg mogen de homans een voordracht doen van vier bekwame mannen en twee bekwame vrouwen die het ambacht daadwerkelijk uitoefenen. Jaarlijks zal het Gerecht daaruit de nieuwe homans en proefsters kiezen, die voor hooguit twee aaneengesloten jaren in functie blijven.
"Wij" zullen daaruit kiezen, zegt Van Hout met gevoel voor de machtsverhoudingen. In het verleden was steeds sprake van een vergunning "tot wederzeggen", waarmee het ambacht weer tientallen jaren vooruit kon. Maar met de nieuwe centralistische regelgeving trekt het stadsbestuur de touwtjes strakker aan dan ooit en is het afgelopen met de semi-onafhankelijke positie van het ambacht. Zelfs algemene vergaderingen en de jaarlijkse maaltijd mogen niet meer zonder toestemming worden gehouden. De Reformatie is achter de rug en alles ademt de geest van de nieuwe tijd. Geen ruimte meer voor religieuze inmenging. Alle boeten zijn uitgedrukt in geld, bestemd voor de schout, de stad en het ambacht. De voormalige St. Pancras, thans Hooglandse kerk, is grotendeels leeg. Alle altaren en beelden zijn verdwenen. St. Franciscus, de patroon van de Leidse snijders, leeft nog slechts voort in de herinnering. En in een paar oude charters.