Charters kleermakersgilde (1436-1578)

Charter 1578

 Charter Kleermakersgilde Leiden
Gildenarchief 694 D, 21 maart 1578

charter 1578
 

Schout, burgemeesters en Gerecht van Leiden oorkonden dat zij de volgende "Regulen en

Ordonnantien" geven aan het ambacht van de snijders of kleermakers.

Niemand mag het snijdersambacht of kleermaken beginnen, tafel houden of langs de huizen gaan

en op de vloeren werken, tenzij hij of zij poorter is en de proef heeft gedaan, op een boete van 3

pond. Een uitzondering wordt gemaakt voor wie eigen kleding maakt en in brooddienst is en voor

het gehele gezin werkt.

Manspersonen die de proef willen doen zullen aan de homans of het merendeel van hen plaats en

tijd aankondigen. Zij zullen ook de proefmeesters informeren. Vrouwen doen dit aan twee proefsters.

Elke kandidaat zal 2 pond inleggen voor hun recht. Beide geslachten zullen vragen beantwoorden

over de hoeveelheid benodigd laken voor bepaalde kledingstukken, de lengte en de breedte daartoe

en het uittekenen van de stukken. De homans of proefmeesters zullen de proef als goed of kwaad

beoordelen.

Als de proef goed is en het betreft een geboren poorter of een poorter sinds jaar en dag, dan betaalt

deze 30 schelling ingang [entreegeld], maar de kinderen van een poorter zullen vrij zijn. Uitheemsen

of die minder dan een jaar geleden poorter geworden zijn betalen 3 pond. De homans zullen dit

controleren, op een zelfde bedrag aan boete. Een kwade proef mag niet binnen zes maanden

opnieuw worden afgelegd, op een boete van 3 pond.

Alle leden zullen jaarlijks rond 2 augustus een jaarpenning betalen van 2 schellingen, levenslang,

op een boete van 3 pond. Wie bij leven wil uittreden betaalt 16 schellingen eens en zal verder vrij zijn.

Wie nadien weer lid wil worden zal weer zijn jaarpenning betalen. Wie uit de stad vertrekt en jaar

en dag elders woont, zal geheel van het ambacht vervallen en zal bij terugkeer alles opnieuw moeten

doen.

Kinderen van poorters betalen 5 stuivers voor ingang van het ambacht te leren, maar kinderen van

leden zijn vrij. Uitheemse kinderen betalen 10 stuivers. Kinderen die van aalmissen leven zijn ook

vrij. De kinderen mogen niet aan het werk voordat zij betaald hebben en in het ambachtsboek staan

geschreven, op een dubbele boete te verbeuren door de meester of meesteres. Men mag geen

knechten, jongens of meisjes, in dienst nemen of te werk stellen die de meesters niet toekomen,

op een boete van 3 pond. Men mag ook geen knechten of dagarbeiders werk geven die nog werk

hebben van hun eerste meester, tenzij ze met vriendschap gescheiden zijn, op een boete van 10

schellingen ter discretie van de homans en de schade voldoen aan de eerste meester.

Homans en proefsters zullen jaarlijks binnen acht dagen voor 21 februari de namen en toenamen

leveren van vier bekwame mannen en twee dito vrouwen, die het ambacht met de hand beoefenen

en doende zijn. "Wij" zullen dan daaruit een oude homan en drie nieuwe kiezen met nog twee

proefsters, die hun eed zullen afleggen en alle overtredingen binnen een jaar zullen afhandelen als

er boeten op staan, zonder gratie of kwijtschelding. Staan er geen boeten op dan zullen zij de

overtreders overleveren om gestraft te worden. Voorts zullen zij de proeven getrouw aanzien,

opnemen en oprecht beoordelen.

Homans noch proefsters zullen enig uitstel van ingang, jaarpenning of boeten mogen verlenen, op

verbeurte van het tweevoudige. Zij zullen een behoorlijk ambachtsregister bijhouden van alle

ontvangsten en uitgaven met goede verklaringen van personen, dagen en zaken. Wie twee jaar

het ambacht als homan of proefster gediend heeft, mag daarna gedurende twee jaar niet meer

gekozen worden. Oude homans en proefsters zullen jaarlijks binnen veertien dagen na het aftreden

voor de nieuwe homans en proefsters met twee leden van het Gerecht rekening en bewijs doen en

het overschot overleveren.

Wie vrouwenfalien, huiken, hosen [kousen], mouwen en colieren [halskragen of -doeken] zelf maakt

om te verkopen of anderszins zal lid moeten zijn en ingang en jaargeld betalen, maar geen proef

hoeven doen. Burgers die alleen vrouwen kleingoed verkopen en zelf niet maken zullen voor ingang

2 schellingen betalen en een gelijk jaargeld en voorts vrij zijn. Zij behoeven ook niet langer te

betalen als zij de handel verlaten. Een uitzondering geldt voor de vrije markten en weekmarkten.

Alle leden mogen in aanwezigheid van twee burgers bekeuren. Homans en proefsters mogen dat

eventueel ook alleen doen.

Leden mogen geen algemene vergadering houden voor maaltijden en andere zaken dan met

voorgaande toestemming [van de oorkonders].

Alle boeten komen aan de schout, de stad en het ambacht, elk voor een derde deel. Ongeïnde

boeten zullen door "ons" worden begroot en bestraft.

Niemand mag homans of proefsters van het ambacht in woord of daad iets misdoen, op arbitrale straf.

Al het voorgaande zal gelden tot kennelijk wederzeggen.

 

Ondertekend door de secretaris Jan van Hout.
Het aanhangend dagelijks stadszegel ontbreekt.

 

 

Transcriptie

Hans Endhoven

Publicatie

Kleermakersgilde Leiden 1436 - 1578

 

Charter 1561

 Charter Kleermakersgilde Leiden
Gildenarchief 694 C, 30 september 1561

charter 1561
 

Schout, burgemeesters en schepenen van Leiden oorkonden dat de gemene broeders van St.

Franciscusbroederschap in de St. Pancraskerk te kennen geven dat zij geen kans meer zien de

broederschap op het altaar te onderhouden, mede door het verplichte spel in de ommegang

[processie] en dat zij om enige ordonnanties verzoeken.

Alleen poorters mogen het snijdersambacht uitoefenen of tafel zetten. Bovendien moet men de

"prouve" [meesterproef] hebben gedaan in presentie van twee goede mannen van het ambacht,

door het Gerecht tot proefmeesters aan te stellen, en voor de vier homans. De proefmeesters

zullen vervolgens jaarlijks vernieuwd worden, met instemming van de homans en van de [oude]

proefmeesters, zoals men gewoon is te doen. Als de meester zijn proef gedaan heeft en bekwaam is,

dan geeft hij het altaar 31 stuivers. Is hij geen poorter dan geeft hij 3 gulden en moet direct poorter

worden. Snijderskinderen zullen hiervan vrij zijn, mits zij een behoorlijke proef hebben afgelegd.

Alles op een boete van 3 karolusgulden of herenponden, een derde deel voor de heer, een derde deel

voor de officier [schout] en een derde deel voor het altaar.

De proef zal men doen als volgt. Er zal gevraagd worden hoeveel stof men voor bepaalde met name

genoemde kledingstukken nodig heeft en men moet een patroon tekenen. Als de proefmeesters en

de homans het goedkeuren, dan moet de meester hen op een eerlijke maaltijd trakteren van 2

karolusgulden, alles op een boete van 3 herenponden. Vrouwen behoeven alleen vrouwenwerk te

maken, ten overstaan van twee goede vrouwen en de homans.

Wie niet slaagt mag de proef na minimaal een half jaar opnieuw afleggen. De proefmeesters en de

homans ontvangen voor hun moeite 20 stuivers, op een boete van 3 herenponden. De homans en

de proefmeesters verbeuren dit bedrag als zij de proef binnen de gestelde termijn opnieuw laten doen.

Bij ziekte of anders zal voor de afwezige homan of proefmeester een plaatsvervanger worden

aangewezen, die verplicht is te komen, op verbeurte van een pond was voor het altaar.

Om als snijder binnen Leiden te werken moet men poorter zijn en lid van het gilde. Overtredingen

die binnen een jaar met twee getuigen zijn geconstateerd, worden beboet met 3 herenponden per

keer. De homans mogen iemand die geen poorter is niet als lid in het gilde opnemen, op gelijke

boete. Een uitzondering geldt voor dienstknechten of -maagden die kleding maken voor hun

meesters of vrouwen of de naaste familie daarvan. Als een meestersnijder een knecht houdt die

niet bij hem hoort en het werk wordt door twee Leidse poorters binnen een jaar aangetoond, dan

volgt een boete van 3 herenponden. Maar ieder mag zijn eigen kleding maken.

Een snijder mag een poorterskind alleen als leerling aannemen nadat het een pond was of 5 stuivers

heeft gegeven aan het altaar. Een buitenkind of niet-poorter betaalt twee pond was of 10 stuivers.

De gift en een boete van 3 herenponden zullen bij gebreke op de meester worden verhaald, tenzij

het kind zo arm is dat het om brood moet bidden. Snijderskinderen die binnen Leiden wonen zijn

vrijgesteld.

Men mag geen knecht of dagloner werk geven voordat deze in vriendschap van de vorige meester

gescheiden zal zijn voor zover deze hem werk heeft gegeven, naar het oordeel van de homans.

Overtreders verbeuren per keer een pond was voor het altaar.

De homans bepalen ieders aandeel in de met consent van het Gerecht gemaakte gildekosten.

Onwillige betalers, ook van de oorkondspenning, verbeuren per vermaning een pond was voor het

altaar en zullen alsnog hun schuld voldoen.

Alle broeders mogen met twee Leidse poorters niet leden bekeuren, evenals de homans, op een

boete van 3 herenponden, te verdelen als voren. Wie door de broeders bekeurd is zal dit aanbrengen

bij de homans, die verplicht zijn dit binnen een jaar "wt te rechten" [gerechtelijk af te handelen],

op boete als voren.

Allen die zelf "hoeycken, falien, vrouwenkoussen, mouwen ofte colieren" met de hand maken, moeten

in de broederschap treden tegen betaling van een oorkondspenning van 2 stuivers per jaar en een

ingang [eenmalig entreegeld] van 25 stuivers, op boete als voren. Wie bovengenoemde kleding te

koop aanbiedt maar niet maakt geeft 2 stuivers ingang en de jaarlijkse oorkondspenning, maar zal

vrij zijn als de nering wordt verlaten. Wie echter uit "charitate" wat wil geven zal vrij zijn zonder iets

te verbeuren.

Buitenlieden met werk zullen niet meer vrijheid genieten dan onze poorters genieten in de plaatsen

waar de buitenluiden vandaan komen. Een uitzondering geldt voor de vrije jaarmarkten.

Overtredingen worden beboet met 3 herenponden per keer.

Wie uit "minne" in het gilde wil, zal een oorkondspenning betalen gelijk andere broeders en 10

stuivers voor de doodsschulden. Alle broeders en zusters zullen rond St. Jacob in de zomer een

oorkondspenning betalen van 4 comans groten en voor doodsschulden als er iemand overlijdt 25

stuivers. Daarvoor zal men brengen 3 stuivers aan brood en "de vaen met de pel" [vaandel en

baarkleed] van het gilde. Men mag bij leven uittreden, mits betalende 10 stuivers, maar wil men

nadien weer de nering uitoefenen, dan zal men weer verbonden zijn als voorheen, op een boete van

3 herenponden per keer, te verdelen als voren. Als een der gildeleden overlijdt, dan zullen de

broeders gehouden zijn in de kerk te komen op de uitvaart en eenmalig te offeren voor de

overledene, op een boete van een stuiver voor het altaar, mits de knecht van het ambacht aan de

afwezige een "weet" [kond] heeft gedaan.

Een gildebroeder die uit Leiden vertrekt en zolang elders verblijft dat hij zijn poorterrecht verwoont,

zal nadien niet in Leiden het ambacht mogen uitoefenen, maar eerst het gilde voldoen alsof hij geen

lid is geweest en ook de proef opnieuw afleggen, op een boete van 3 herenponden, te verdelen als

voren.

Men mag niet snijden op zondagen, heiligendagen of door de kerk vastgestelde zondagen, noch op

St. Franciscus de patroon, op een boete als voren. Ieder zal op Sacramentsdag in de processie

komen, als gewoonlijk beginnende tussen de Blauwe steen en de Bostelbrug, op een boete van 2

stuivers, uitgezonderd "kenlicke nootsaicken". Bij gebreke van betaling verbeurt men een pond was

voor het altaar.

Alle vrouwen in het gilde moeten alle bovengenoemde punten en artikelen naleven, op de boeten

zoals de gemene broeders.

De homans zullen alle gelden de broederschap competerende direct innen en voorts bekeuren en

aan de schout en schepenmeesters overleveren, op een boete van 3 herenponden per keer.

De homans kiezen jaarlijks op zaterdag na St. Franciscus, of zij met elkaar eten of niet, drie nieuwe

homans en twee proefmeesters voor het komende jaar uit de mannen of gezellen die het ambacht

zelf uitoefenen en bekwaam zijn. Een dag later zullen zij één uit de drie oude homans kiezen voor

nog een jaar. Alles op een boete van 3 herenponden, te verdelen als voren.

Op zondag en maandag na St. Franciscus zal men jaarlijks hoogtijd houden van de "kermisse"

[kerkwijdingsmis] op St. Franciscusaltaar in de St. Pancraskerk en dan zullen de broeders eten

zover de homans goeddunkt. De homans zullen daartoe allen uitnodigen die in het gilde zijn en wie

niet komt betaalt 2 stuivers, uitgezonderd bij ziekte of verblijf buiten de stad. Wie niet betaalt,

verbeurt per keer een pond was voor het altaar. Alle broeders en zuster zullen ter kerke komen en

voor elkaar bidden. Men zal op dezelfde dag 's avonds en de morgen daarna memorie houden voor

de overleden broeders en zusters in het gilde en vier stalkaarsen plaatsen en grafgang houden, met

lezing van nader omschreven gebeden. Daarna zullen de oude homans hun rekening over het

afgelopen jaar doen voor de nieuwe homans. Laatstgenoemden zullen met de proefmeesters binnen

veertien dagen voor het gerecht de eed afleggen, mits gevende 6 stuivers. Alles te onderhouden op

een boete van 3 herenponden, te verdelen als voren.

Bovenstaande ordonnanties zal men onderhouden tot wederzeggen van het gerecht.

 

Ondertekend door: J Dye milde.
Het aanhangend [dagelijks] stadszegel ontbreekt.

 

 

 

Transcriptie

Hans Endhoven

Publicatie

Kleermakersgilde Leiden 1436 - 1578

 

Charter 1519

 Charter Kleermakersgilde Leiden
Gildenarchief 694 B, 19 Oktober 1519

charter 1519
 

Schout, burgemeesters en schepenen van Leiden oorkonden dat de broederschap en zusterschap ter

ere van St. Franciscus confessor, volgens de brief uit 1436 met het dagelijkse stadszegel bezegeld,

"principaliken angevat is geweest" door de snijders, tot hun grote kosten en dat deze niet langer in

staat zijn tot verder onderhoud om de volgende redenen.

In de brief van 1436 ontbrak een specificatie van ordonnanties en boeten en hoe breuken te innen.

Bovendien zijn er veel snijders die geen lid willen zijn, terwijl enige wel dagelijks vooral op de

weekmarkt van buiten op de Leidse markt gemaakte kleren verkopen, zonder een bijdrage te leveren

in de kosten van de broederschap. Ook brengen kooplieden en maersenyers" [marskramers] uit de

stad, geen lid zijnde, dagelijks gemaakte wambuizen, kaproenen en andere kleding of habijten van

buiten binnen de stad. Tenslotte zijn er veel knechten en vrouwen die dagelijks op de vloeren der

luiden werken, maar geen lid zijn.

Mede gezien hun "sobre neringe" verlenen schout c.s. de volgende ordonnanties:

Alleen poorters mogen een meesterij beginnen of tafel houden, op een boete van 18 schellingen en

voor de stad duizend stenen of 24 plakken. Wie als geboren poorter een meesterij begint en houdt

zal 20 schellingen geven aan het altaar om de dienst Gods. Niet geboren poorters geven 32

schellingen. Overtreders verbeuren 18 schellingen, alsmede de gift. Wie een meesterij houdt geeft

jaarlijks 4 groten voor onderhoud van het altaar en de dienst Gods, op een boete van 18 schellingen.

Men mag echter uit "gracie" meer geven.

Wie het ambacht wil leren en geboren poorter is betaalt een pond was aan het altaar. Niet geboren

poorters betalen twee pond was, alles op een boete van 18 schellingen en de te betalen was. Een

meestersnijder die poorter is en tafel houdt mag zijn kinderen leren zonder was te geven.

Geen koopman of marskramer mag nog "vrouwenkoerssen, steeckmouwen, koussen, wambussen,

caproenen ofte collieren [halskragen]" in de stad te koop aanbieden, tenzij zij lid zijn en jaarlijks 2

stuivers tot onderhoud van het altaar betalen. En bij overlijden zullen zij hun doodsschulden betalen,

op een boete van 18 schellingen, een derde deel voor de heer, een derde deel voor de

schepenmeesters en een derde deel voor de broederschap. Bij vrijwillige beëindiging zullen zij niet

langer gehouden zijn tot betalen, tenzij uit gracie.

Alle vrouwen die zelf met de hand nieuw werk maken zullen lid zijn en het altaar voldoen gelijk de

snijders.

Niemand buiten de broederschap zal op de markt vrijer zijn met kousen etc. dan onze poorters zijn

in de plaatsen waar die kooplieden vandaan komen, uitgezonderd op de twee vrije jaarmarkten.

Alleen leden mogen op de vloeren der luiden gaan werken en nieuw werk maken, "manskoussen,

wamboessen, tabberden, mantelen ofte ander nyewerck", op een boete van 18 schellingen, te

verdelen als voren. Wel zal men zonder verbeuren aldaar mogen maken "nyeu laken, vrouwekoussen

en jonge kinderkousen ende oudt werck vermaecken."

De homans zullen gehouden zijn de overtreders te bekeuren als zij daarvan in kennis gesteld zijn en

hen overleveren aan de heer en de schepenmeesters, op een boete van 3 pond.

Broeders en zusters zullen jaarlijks op het altaar feest houden op St. Franciscusdag en allen naar de

kerk komen en mis horen. Op zondag en maandag na St. Franciscusdag zal men hoogtijd houden

[feest vieren] van de kerkmiswijding op het altaar en de broeders en zusters zullen samen eten, voor

zover de homans behoorlijk achten. Zij zullen de mis horen voor hun dode broeders en zusters zoals

zij voor zichzelf zouden wensen en 's morgens en 's avonds memorie houden met vier eerlijke

stalkaarsen "ende lesen miserere, mei deus ende de profundis mitten collecten" [slotgebeden]. Als

zij samen eten zullen de homans ieder laten uitnodigen. Wie zegt te zullen komen zal daartoe 4

comans groten geven, of hij komt of niet. Wie niet kan komen geeft 2 comans groten.

De homans zullen altijd op de genoemde zondag vergaderen, of zij eten of niet, en vier nieuwe

homans kiezen. De oude homans zullen dan hun rekening doen voor de nieuwe van hun ontvangsten

en uitgaven. Alles ieder jaar. De nieuwe homans zullen gehouden zijn binnen veertien dagen na

verkiezing voor schout en twee schepenen de eed te doen aangaande de breuken.

Alle genoemde punten zullen gelden tot wederzeggen van het gerecht.

 

Ondertekend door: H. Florijsz.

Het aanhangend dagelijks stadszegel ontbreekt.

 

 

Transcriptie

Hans Endhoven

Publicatie

Kleermakersgilde Leiden 1436 - 1578

 

Charter 1436

 Charter Kleermakersgilde Leiden
Gildenarchief 694 A, 18 Februari 1436

charter 1436
 

Schout, schepenen en raad van Leiden oorkonden dat zij hebben goedgevonden dat alle goede devote

mensen, mannen en vrouwen in Leiden, ter ere van God, Maria en de H. confessor St. Franciscus

aannemen mogen en ordineren een broederschap en zusterschap, te houden in de omgang van

St. Pancras[kerk] op het St. Franciscusaltaar, "om aldaer te doen goede diensten mit misssen, mit

vighelien ende mit allen anderen goeden werken daer men [God etc.] loff ende eer mede doen mach."

Wat zij nu of hierna ordineren, dat zal van waarde zijn gelijk alle andere broederschappen en

zusterschappen gegund en toegestaan is.

 

Het aanhangend dagelijks stadszegel ontbreekt.

 

 

Transcriptie

Hans Endhoven

Publicatie

Kleermakersgilde Leiden 1436 - 1578

 

Introductie

De broeder- en zusterschap van St. Franciscus confessor (snijders of kleermakers) in de St. Pancraskerk te Leiden 1436 - 1578
 

Donatie

Vereniging
Jan van Hout
hooglandsekerk Transcriptie

Hans
Endhoven

 

Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Vereniging Jan van Hout heeft het bestuur 24 november 1998 aan het Gemeentearchief van Leiden (nu Erfgoed Leiden en omstreken) vier door koop verworven charters aangeboden. De stukken betreffen het snijders- of kleermakersambacht. Ze bestrijken de periode 1436-1578 en bieden daarmee een zeldzame mogelijkheid tot onderlinge vergelijking. De charters berusten bij Erfgoed Leiden e.o. onder het Gildenarchief, inventarisnrs. 694a tot en met 694d.
 

Hans Endhoven
Leiderdorp, februari 2004

Kleermakersgilde 1436
Op 18 februari 1436 verlenen schout, schepenen en raad van Leiden alle goede devote mensen in de stad toestemming tot het oprichten van een broederschap en zusterschap in de St. Pancras, thans beter bekend als de Hooglandse kerk.
De doelstelling is glashelder: "om aldaer te doen goede diensten mit missen, vighelien [nachtwaken] ende mit allen anderen goeden werken" waarmee men God, Maria en St. Franciscus lof en eer kan bewijzen. Eigenlijk moet de volgorde voor een goed begrip worden omgedraaid. Franciscus was reeds bij zijn dood in 1226 legendarisch en de meest populaire heilige van de middeleeuwen.

franciscusDoor hem na te volgen in een arm en boetvaardig leven hoopt de gelovige meer in de nabijheid van Maria en uiteindelijk van God te kunnen verkeren. We hebben hier derhalve te maken met een der vele voor deze tijd kenmerkende devote lekengezelschappen. Ook het later in kunstenaarskringen beroemde Leidse kloostertje St. Hieronymusdal of Lopsen aan de Steenstraat is oorspronkelijk door vrome burgers gesticht.
De goede diensten zullen worden gehouden op het St. Franciscusaltaar. In zijn standaardwerk over de St. Pancras komt de bekende kerkhistoriscus Leverland tot de conclusie dat de kooromgang circa 1430 is gebouwd. En in de noordelijke omgang wordt enkele jaren later voor het eerst een St. Franciscusaltaar vermeld, een van de achtentwintig altaren in de kerk. Het kleine chartertje, perkament is duur, geeft geen verdere bijzonderheden.

Kleermakersgilde 1519
Die volgen eerst in een aanzienlijk omvangrijker charter uit 1519. Allereerst wordt een historisch overzicht gegeven. Het blijkt dat sedert 1436 vooral snijders lid zijn geworden. Mogelijk hebben leden van deze beroepsgroep tot de oprichters behoord. De groep is kennelijk niet talrijk, want men geeft te kennen niet langer in staat te zijn het onderhoud van het altaar te bekostigen. Dat komt vooral door het ontbreken van mogelijkheden om boetes te innen. Want hoewel de broeder- en zusterschap zich heeft ontwikkeld in de richting van een gilde is er immers geen sprake van gildedwang. Lang niet iedere Leidse collega is lid en levert een bijdrage in de kosten. Kooplieden en marskramers van buiten de stad dragen al helemaal niets bij. Tenslotte zijn er dan nog de knechten en vrouwen die bij mensen thuis werken.

Schout c.s. achten de klachten legitiem. Zij geven ordonnanties of regels voor het lidmaatschap, met als voornaamste bepaling dat uitsluitend poorters een meesterij mogen beginnen of tafel houden. Uit de omschrijving kan men opmaken dat het ambacht letterlijk zittend op een tafel wordt uitgeoefend! Buitenlieden mogen wel hun waren op de Leidse markt verkopen, maar dan moeten ze wel lid zijn. Een uitzondering geldt natuurlijk voor de twee vrije jaarmarkten. De geproduceerde kledingstukken betreffen onder meer vrouwenkeursen, steekmouwen, kousen, wambuizen, tabberds en halskragen. De verschillende te betalen bedragen bij entree, beëindiging, overlijden en overtredingen zijn nauwkeurig vastgelegd, evenals de bestemming der gelden. In sommige gevallen ontvangt het altaar betaling in natura, namelijk in ponden was. Vrouwen maken expliciet deel uit van het ambacht. Als zij met de hand nieuw werk maken, dan zullen zij lid zijn en het altaar voldoen gelijk de snijders. Er komt een bestuur in de vorm van vier "homans" met specifieke bevoegdheden, zoals de organisatie van de jaarlijkse maaltijd. Hoogtepunt van het jaar vormen de feestelijkheden rondom de dag van St.Franciscus. Het religieuze karakter van de broeder- en zusterschap komt tot uiting in de precieze beschrijving van verplichtingen inzake het mis horen en de plechtigheden bij overlijden van collega's.

Kleermakersgilde 1561
Het derde charter ziet het licht in 1561. Opnieuw stellen de broeders het onderhoudsprobleem van het altaar aan de orde en geven mede als oorzaak het verplichte spel in de ommegang. Nu is deze plechtige sacramentsprocessie, een van de grootste jaarlijkse stadsevenementen, wel een belasting. Alle ambachten en leden moeten daar aan meewerken. De hele organisatie vergt veel tijd en valt misschien het beste te vergelijken met de huidige 3 oktoberoptocht. De kosten komen voor rekening van het ambacht en de snijders moeten maar zien hoe het eigen werk op tijd klaar komt.

kmg luykenWaarschijnlijk zal het ook nog een drukke periode zijn vanwege bestellingen voor kostumering en nieuwe kleding. Merkwaardigerwijze vinden we hiervan nauwelijks iets terug in het charter. Alsof het niet meer dan een diplomatieke aanleiding betreft. Schout c.s. benadrukken nogmaals de verplichte aanwezigheid en de boete bij ongeoorloofde afwezigheid. Daarmee lijkt dit punt afgehandeld. De werkelijke klacht van de homans schuilt in het verdere verzoek om enige ordonnanties. Het ambacht kampt met een kwaliteitsprobleem! Men denkt dit op te lossen door het instellen van een "prouve"
Deze meesterproef zal men afleggen tegenover de homans, alsmede twee jaarlijks door het gerecht aan te stellen proefmeesters op voordracht van het ambachtsbestuur. De proef bestaat uit twee gedeelten. De toekomstige meester beantwoordt eerst vragen over de hoeveelheid benodigde stof voor bepaalde kledingstukken. Vervolgens krijgt hij opdracht om een patroon te tekenen. Slaagt de kandidaat voor beide onderdelen, dan wordt hij als meester toegelaten en trakteert hij de examinatoren op een eerlijke maaltijd ter waarde van twee karolusgulden.

Vrouwen krijgen vrouwelijke proefmeesters en behoeven alleen vrouwenwerk te maken. Wie zakt krijgt een herkansing, maar pas na een half jaar. De professionalisering van de meesters leidt tevens tot een meer strikte afbakening van knechten en leerlingen, ook waar het eigen kinderen betreft. Hun positie wordt nu duidelijker omschreven
Leerlingen blijken niet altijd welvarend. Zo wordt de gift aan het altaar bij de aanvang van de leertijd kwijtgescholden als het kind om brood moet bidden! Snijder zijn is niet langer een beroep voor het leven. Sommige snijders houden het kennelijk tussentijds voor gezien en kiezen voor een ander beroep. Voor deze uittreders wordt een regeling getroffen, ook al is de uittreding van tijdelijke aard. We vinden hierin de neerslag van de economische situatie. Het gaat al vele jaren minder florissant in het Leidse zakenleven. Mede door het ontbreken van langere economische perioden van voorspoed zoeken middenstanders hun heil in een combinatie van beroepen. Binnen die combinatie kan dan gemakkelijker het accent verschuiven in de richting van het meest winstgevende. Hoewel middeleeuwers wel vaker een "bijbaan" hebben, constateren we nu duidelijke omslagen: een snijder wordt lakendrapier, een apotheker werpt zich op de exploitatie van lakenramen, een mandenmaker gaat brood bakken, enz. Voor onderzoekers zijn dergelijke wijzigingen een ramp, maar dat terzijde.

Kleermakersgilde 1578
Het vierde en laatste charter uit 1578 overtreft de voorgaande charters wat betreft helderheid van formulering en logische opbouw. Ambtenaren zouden zeggen: een glad en gelikt stuk. Geen wonder, want de opsteller die het charter mede ondertekent is niemand minder dan de ons welbekende stadssecretaris en administratief meesterbrein Jan van Hout.
Hij gebruikt als eerste de moderne term kleermaker naast die van snijder. Nog steeds wordt als uitgangspunt het poorterschap gehanteerd, maar daarna gaat Van Hout ook direct over naar een aantal regels betreffende de meesterproef. De kandidaat betaalt nu examengeld en de maaltijd voor de examinatoren is afgeschaft. Naast de rechten worden vooral de plichten geaccentueerd. De homans moeten een ambachtsregister bijhouden waarin alle belangrijke zaken op datum staan opgetekend, zoals de namen der leden, de leerlingen, ontvangsten en uitgaven, boeten enz. Het gerecht heeft zodoende een controlemiddel bij eventuele geschillen. Het bestuur wordt niet langer door coöptatie vernieuwd. In het vervolg mogen de homans een voordracht doen van vier bekwame mannen en twee bekwame vrouwen die het ambacht daadwerkelijk uitoefenen. Jaarlijks zal het Gerecht daaruit de nieuwe homans en proefsters kiezen, die voor hooguit twee aaneengesloten jaren in functie blijven.
"Wij" zullen daaruit kiezen, zegt Van Hout met gevoel voor de machtsverhoudingen. In het verleden was steeds sprake van een vergunning "tot wederzeggen", waarmee het ambacht weer tientallen jaren vooruit kon. Maar met de nieuwe centralistische regelgeving trekt het stadsbestuur de touwtjes strakker aan dan ooit en is het afgelopen met de semi-onafhankelijke positie van het ambacht. Zelfs algemene vergaderingen en de jaarlijkse maaltijd mogen niet meer zonder toestemming worden gehouden. De Reformatie is achter de rug en alles ademt de geest van de nieuwe tijd. Geen ruimte meer voor religieuze inmenging. Alle boeten zijn uitgedrukt in geld, bestemd voor de schout, de stad en het ambacht. De voormalige St. Pancras, thans Hooglandse kerk, is grotendeels leeg. Alle altaren en beelden zijn verdwenen. St. Franciscus, de patroon van de Leidse snijders, leeft nog slechts voort in de herinnering. En in een paar oude charters.